In een van de eerste treinen naar Westerbork die vertrokken vanaf het Centraal Station, op maandag 20 juli 1942, zat Simon Caun (Amsterdam, 20 maart 1926). Hij woonde op de Plantage Doklaan 28-1, was 16 jaar, leerling bontwerker en sinds een jaartje ook lid van de voetbalvereniging HEDW. In de trein zat de sfeer erin, er zaten veel leeftijdsgenoten in de trein want zij waren als eersten – zoals ook Margot Frank – opgeroepen.
Simon was vrolijk, druk en met bravoure. Simon ging ook mee omdat zijn vader vond dat hij aan de oproep moest gehoorzamen. Daarbij, jonge sterke mensen werden opgeroepen voor werken in het cultureel zo hoogstaande Duitsland. Het zag er vertrouwenwekkend uit.
Naast de voetbalvereniging was Simon ook lid van de jongerenvereniging Beis Jisroeil; hij was gek op muziek maar de wekelijkse pianolessen van leraar Van der Velden waren een verplichting die door zijn moeder werd opgelegd. Simon hield meer van operette.
Simon zag er niet Joods uit. Hij was blond, een groot deel van zijn familie kwam van oorsprong uit Groningen. Hij ging naar de openbare Frederik Hendrikschool aan het Weesperplein en hij kwam graag in bioscoop Hollandia (nu The Movies). Simon had twee zussen, Sonja (Sara) en Betty (Bertha). Simon ging maar zelden naar sjoel, zoals zoveel jongens van zijn leeftijd in de tijd voor de oorlog.
Op de avond voor zijn vertrek liet Simon nog een pasfoto maken en een paar dagen na zijn vertrek ontvingen zijn ouders een rode ansichtkaart waarop stond dat hun zoon goed was aangekomen. En daarmee stopten de echte berichten over Simon en leefden zijn ouders in onzekerheid. Af en toe kwamen er flarden van berichten uit Birkenau en Auschwitz; berichten die het ergste deden vermoeden.
Nu weten we wel wat er verder met Simon is gebeurd. Na zijn aankomst op 20 juli in Westerbork is hij de volgende dag op transport gezet naar Auschwitz en kwam daar op woensdagavond 22 juli aan. Er volgde een selectie en 479 mannen en 297 vrouwen toegelaten tot het kamp. Zij werden getatoeëerd, de mannen kregen de nummers 50403 – 50881 en de vrouwen 9880 – 10176. Simon kreeg geen nummer. Misschien was hij onderweg ziek geworden, maar vrijwel zeker is hij direct naar de gaskamer gegaan en vermoord.
Simon had wellicht aan de dood kunnen ontsnappen. Een week voor het transport uit Amsterdam moest Simon zich laten registreren en op het kantoor van het bevolkingsregister bij Artis gaf de dienstdoende ambtenaar Simon een vals persoonsbewijs, zonder J. Zijn vader, te gezagsgetrouw, was ontzet en liet Simon het persoonsbewijs terugbrengen. “Breng dat valse persoonsbewijs snel terug, die ambtenaar heeft zich vast vergist. Je bent toch niet bang om een beetje te gaan werken?” Dus Simon trok zijn beste pak aan, liet een pasfoto maken en ging.
Nu weten we flarden van het verhaal over Simon. Zijn neef, Simon Soesan, de zoon van Betty, wilde weten wat er was gebeurd en of iemand hem nog had gezien in de trein naar Westerbork en Auschwitz. Daarom gaat hij langs Amsterdamse scholen, vertelt het verhaal, en schrijft over zijn oom om hem terug te krijgen uit de vergetelheid.
verder
Simons ouders en zussen hebben de oorlog overleefd.
Simon komt voor in de politierapporten in het Stadsarchief Amsterdam. Op 10 januari 1942 deed hij aangifte van diefstal van zijn fiets die hij gestald had op de Weteringschans 69.
bron:
Parool 21 september 2010,
Christenen voor Israel
www.joodsmonument.nl, lemma Simon Caun (geraadpleegd 11 nov 2015.
Fiets, stadsarchief Amsterdam, Politierapporten ’40-’45, archiefnummer 5225, inventarisnummer 6177.
illustratie:
© joodsamsterdam.nl
“Advertentie”. “De Telegraaf“. Amsterdam, 03-10-1937. Geraadpleegd op Delpher op 15-08-2016, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:110577613:mpeg21:a0140.
gepubliceerd:
3 mei 2016
Laatst bijgewerkt:
6 februari 2023