Zwerftochten door klein-Jeruzalem

XII. DE „NIEUWE SJOEL”

Nog enkele weken, nog weinige diensten en het feit zal zich voltrokken hebben. De „Nije sjoel” zal niet meer een bedehuis in den waren zin van het woord zijn. Niet langer zullen haar deuren zich twee maal daags openen voor de schare getrouwen, die daar, vaak van geslacht op geslacht, hun gebeden hebben uitgesproken. En als bij zoovele gebeurtenissen, weten wij niet of wij treuren moeten of het gelaten hebben te aanvaarden. De „Nije sjoel” staat daar op het Meijerplein als een burcht, breed en massief. Zij is gedurende de eeuwen getuige geweest van groote vreugde en van ontzaggelijk leed. Hoe groot zou het aantal der huwelijksinzegeningen wel zijn, die binnen haar muren plaats hebben gevonden. Hoe vaak zou de sombere stoet, die een dierbaren afgestorvene begeleidde op zijn laatsten tocht naar de Synagoge, voor haar deuren hebben stilgehouden? Oude, trouwe „Nije sjoel”, de moderne tijd heeft ook uw lot bepaald. Gaandeweg is het aantal van hen, die in uw gewijde ruimte zich in ootmoed voor hun Schepper bogen, kleiner geworden. Niet omdat er minder waren, die er behoefte aan hadden, daar hun gebeden uit te spreken, maar omdat het leven van de groote stad onverbiddelijk voortgaat en met zich medebrengt, dat er in den loop der tijden zich veranderingen voltrekken, die een groote wijziging in de centra ten gevolge hebben. Het begon toen, in 1912, de Jodenbuurt gesaneerd werd. Een eigenlijk ghetto hebben wij gelukkig in Amsterdam nooit gekend. De buurten, die in den volksmond „Marken” en „Uilenburg” heetten en waar tal van huizen stonden, die voor de bewoning minder of geheel ongeschikt waren, veranderden geheel van aspect. Groote groepen, die daar woonachtig waren, werden overgebracht naar een geheel nieuwe buurt in het oosten der stad, waar dan ook, na eenige jaren, dientengevolge een Synagoge gesticht werd. De trek uit de oude Jodenbuurt bleef toenemen. Vele middenstanders gingen de meer moderne woningen in „Zuid” betrekken en de afstand naar het Meijerplein werd voor velen een bezwaar om hun plaats in de Synagogen in het Centrum der Jodenbuurt te blijven behouden. Eerst werden enkele kleinere Synagogen voor den dienst gesloten en nu is dan ook het besluit gevallen om ter Nieuwe Synagoge voortaan alleen huwelijksinzegeningen te doen plaats vinden. En hiermede wordt weer een periode in de geschiedenis der Amsterdamsche kehillah afgesloten. Ruim twee eeuwen heeft de „Nije sjoel” een belangrijke plaats in het godsdienstig ieven onzer gemeente ingenomen: op sjabbath nechimo van het jaar 1730 werd zij plechtig ingewijd. Ik dien hierbij op te merken, dat het gebouw toen niet den vorm had, waarin wij het thans kennen. Bij de stichting was de Nieuwe Synagoge slechts een smal gebouw, „ter breedte van 21 voeten met een galderije daarboven”. Door het voortdurend toenemen der Joodsche bevolking van Amsterdam werd ook deze Synagoge weldra te klein en in 1750 besloten de „Regeerders der Hoogduitsche Joodsche Natie”, zooals de bestuurderen der kehillah zich in de 18de eeuw noemden, een request tot het stadsbestuur te richten teneinde „favorabele permissie” te vragen een nieuwe, ruimere Synagoge te bouwen. In de protocollen der gemeente zijn de namen der bouwers dezer Synagoge vastgelegd. Het waren Arnoldus van der Sprang, metselaarsbaas, en Jan Kloppenburg, timmerman. Zeer waarschijnlijk is het, dat de bouw onder de leiding van den toenmaligen stads-architect, Gerard Frederik Maybaum, heeft gestaan. Op 3 Menachem 1750 werden de eerste steenen voor het fundament der heilige arke gelegd door leden, die zich voor den bouw financieele opofferingen getroost hadden. Geldelijke moeilijkheden waren oorzaak, dat de bouw geen vlot verloop had. Eerst in het voorjaar van 1752 kon door Parnassijns tot het verhuren der plaatsen aan de meestbiedenden worden overgegaan. Als een bijzonderheid zij hierbij vermeld, dat voor sommige plaatsen een huurprijs van ƒ 86.— per jaar werd geboden. Op 9 Nissan 5512 (24 Maart 1752) den dag voor sjabbath hagadol vond de inwijding plaats onder leiding van Opperrabbijn Arje Leib Löwenstam, geassisteerd door de voorzangers R. Jacob Chazan en R. Hersch Chazan. Burgemeester en Schepenen waren bij de plechtigheid uitgenoodigd, doch hadden zich laten verontschuldigen. De inwijding werd opgeluisterd door een orkest, dat naast het almemmor een plaats had gevonden. Dat de inwijding der Nieuwe Synagoge ook in de kringen der niet-Joden de aandacht trok, blijkt uit de aanteekening van Jacob Bicker Raye in zijn „Notitie van het merkwaardigste meyn bekent”, 1732—1772, waarin de volgende passage voorkomt: „Op 24 Maart 1752 werd de Nieuwe Synagoge bij de Houtmarkt met veel statie ingewijd. Er was een verschrikkelijke aandrang van menschen en men had acht tot tien gulden voor een plaats moeten betalen, welk geld ten bate van de armen der Joodsche Gemeente kwam”. Geheel juist zal deze mededeeling van Bicker Raye wel niet zijn, want in de bekendmaking van Parnassijns welke op den Sabbath voor de inwijding der Synagoge in de verschillende sjoelen werden voorgelezen, werd o.m. gezegd: „dat de uitnoodigingen tot den chinoeg den balbattiem, zoowel arm als rijk, door het lot zijn toegewezen en het dus niemand zal onderstaan, om zich met geweld toegang te verschaffen, op straffe van door den schout en zijn dienders gevangen gezet te worden”. De inwijding vond met veel ceremonieel plaats. Tot het uur, dat de sabbath haar intrede deed, werkten de muzikanten aan de plechtigheid mede en op den eersten dag, dat er dienst gehouden werd, hield de Opperrabbijn een predikatie, waarin hij de beteekenis van de openstelling dezer Synagoge in het licht zette. In 1923 werd de Nieuwe Synagoge gerestaureerd en op 17 mei van dat jaar vond de herinwijding plaats. Nog enkele weken, nog weinige diensten slechts en het oude gebouw zal aan zijn oorspronkelijke bestemming onttrokken worden. Laten wij door deze sluiting niet weemoedig gestemd zijn. Reeds zijn in Zuid de werkzaamheden voor den bouw eener nieuwe Synagoge begonnen. Ook voor ons klinkt het woord van den profeet Jesaja: „Zie, ik zal iets nieuws maken, juist nu zal het ontspruiten, zult gij het u niet bewust zijn?

XIII. Het Comité voor bijzondere Joodsche Belangen

Toen in 1933, bij het optreden der regeering-Hitler, het ongeluk over de Duitsche Joden kwam en talloos velen, wier leven bedreigd werd, zich genoodzaakt zagen het land, waar hunne families van geslacht op geslacht geleefd hadden, te ontvluchten, was het Nederlandsche Jodendom paraat. Het handhaafde èn de Joodsche traditie der saamhoorigheid èn de Nederlandsche traditie van gastvrijheid. Onmiddellijk werd door de beide Kerkgenootschappen van ons land een instantie in het leven geroepen, welke de opdracht ontving de zorg voor de Duitsche vluchtelingen op zich te nemen. Dit was in het voorjaar van 1933 en nu, in het najaar van 1936, heeft dit comité nog steeds zijn arbeid niet kunnen staken, ja, integendeel, schier iederen dag breiden zijn werkzaamheden zich uit. De ziel van dit Comité — en ik acht het een dure plicht om dit hier vast te leggen — is Prof. Dr. D. Cohen. Letterlijk dag en nacht staat hij gereed, den moeilijken arbeid, dien hem, als secretaris van het C. v. B. J. B. op de schouders is gelegd, uit te voeren. Op onze zwerftochten zijn wij ook op het bureau van Professor Cohen terecht gekomen en wij vonden hem bereid een en ander mede te deelen omtrent het zeer specifieke werk, dat door hem geleid wordt. Ik laat thans Professor Cohen aan het woord:

De naam, die ons Comité gegeven werd, is wel heel precies gekozen. Het zijn inderdaad bijzondere Joodsche belangen, welke wij te behartigen hebben. Wie denkt, dat wij uitsluitend ervoor te zorgen hebben, dat de vluchtelingen, die zich bij ons aanmelden, niet van honger omkomen en een dak boven het hoofd krijgen, heeft een verkeerde voorstelling van ons werk. Wij zijn niet alleen een steunrcomité: van net eerste begin af, dat het vluchtelingenprobleem door de Duitsche regeering aan de beschaafde landen van de wereld werd opgedrongen, hebben wij getracht, zooveel mogelijk te voorkomen, dat gedoemd zouden zijn tot het pauperisme te vervallen. Een onzer grootste zorgen is steeds geweest, te bewerkstelligen,  dat de emigranten in landen, waar men hun arbeidskracht en intellect gebruiken kon, zich een nieuw bestaan konden bouwen. Duizenden vluchtelingen hebben wij in onze bureaux ontvangen. Het was geen gemakkelijke taak voor mijn medewerkers, van wie ik hier speciaal mevrouw G. van Tijn—Cohn en den heer R. H. Eitje noem, al deze lieden dat advies te geven, hetwelk beslissend zou zijn voor het verdere leven der uitgestootenen. Dikwijls hebben wij moeten teleurstellen, doch groot is het aantal van hen, die door onze tusschenkomst thans het geluk smaken weer voor hun eigen levensonderhoud te kunnen zorgen. Laat ik niet spreken van het leed, dat tegenover ons uitgesnikt is. Wie de vreugde van den arbeid kent, kan niet beseffen, wat het beteekent uit dien arbeid verdreven te worden, gedoemd te zijn tot niets-doen en geen enkel vooruitzicht te hebben weer aan het werk te kunnen gaan. Deze brieven — Professor Cohen wees op een aantal mappen — vertellen van de dankbaarheid van hen, die thans in Palestina, in Zuid-Amerika, in Zuid-Afrika, een nieuwen werkkring hebben gevonden. Een klein aantal uitgewekenen kon naar Spanje gaan. Helaas, zij behooren niet tot de gelukkigsten. De ontzettende gebeurtenissen, die daar plaats grijpen, noopten hen opnieuw te vluchten. Zij zijn voor een deel nog steeds Duitsche onderdanen — al mogen zij zich ook sedert September 1935 geen staatsburgers meer noemen. In de hoop in hun geboorteland weer wat rust te vinden, keerden zij naar Duitschland terug. Doch weer ondervonden zij de ontstellende beteekenis der woorden, zwervende en dolende zult gij zijn… Zij werden, evenals alle „Rückwanderer” voor de keus gesteld óf in een concentratiekamp te worden opgesloten óf binnen korten tijd het land te verlaten. Zoo blijft Duitschland ons het probleem der vluchtelingen opdringen. Geen dag schier gaat voorbij, of nieuwe maatregelen worden getroffen, die het leven den Joden in het Derde Rijk ondragelijk maken. Wie de redevoeringen, gehouden op het jongste Neurenberger Congres, kent, beseft, hoe angstig het den Duitschen Joden te moede moet zijn. Nog steeds is de stroom van vluchtelingen niet geluwd. Ondanks onze politiek om zooveel mogelijk emigranten weer te laten afvloeien, hebben wij op het oogenblik alleen te Amsterdam voor meer dan zeshonderd vluchtelingen te zorgen. Ik geef u de verzekering, dat wij grondig onderzoeken of zij, die zich in onze bureaux komen melden, Duitschland verlaten hebben omdat hun leven in gevaar was of om redenen van economischen aard. De laatsten kunnen en mogen wij niet helpen. Daarvoor is de ellende in het eigen land te groot. Doch evenmin zullen wij mogen gedoogen, dat zij, die om hun Jood-zijn, dus om niets dan hun afkomst, verdreven zijn, aan honger en ellende worden prijsgegeven. Gelukkig is er een groote kring van Joden en niet-Joden, die ons regelmatig zijn geldelijke bijdragen zendt. Het Financieel Comité van het Noodfonds, eerst onder leiding van Dr. A. S. Jacobson en thans onder voorzitterschap van Dr. D. E. Cohen, heeft de moeilijke taak, te zorgen, dat iedere week in de kas van onzen penningmeester, den heer S. Henriques de Souza, die dit ambt van het eerste begin af voortreffelijk vervult, het bedrag van circa ƒ7000,- , dat wij, voor ondersteuning en emigratie week in week uit noodig hebben, aanwezig is. Maar nog altijd hebben wij met de grootste zorgen te kampen en ik kan niet genoeg herhalen, dat iedere Jood zich niet onttrekken mag aan de plicht, te zorgen, dat wij dit werk, niet ontijdig stopzetten. Wij moeten niet vergeten, dat de Nazi’s het antisemietisme officieel in hun programma hebben opgenomen en dat het Berlijnsche propaganda-ministerie regelmatig en onafgebroken de wereld dus ook ons land — voorziet van antisemietische literatuur en propagandamateriaal. Wij hebben den invloed hiervan niet te onderschatten Ons Comité is ook te dezen opzichte paraat, maar daarnaast hebben wij er tegen te waken, dat de vluchtelingen tot een probleem worden, doordat zij individueel een beroep op de publieke liefdadigheid moeten gaan doen. Dit zou funest zijn, een schande voor het Nederlandsche Jodendom, een vreugde voor onze vijanden, een ramp voor ons. Kunnen wij deze hulp niet langer geven, zullen wij tot de vluchtelingen moeten zeggen: wij kunnen niet verder steunen, dan zal dit een eeuwige, onuitwischbare schande zijn voor het Nederlandsche Jodendom, terwijl het voor onszelf groote moeilijkheden in zich houdt. Daarom zijn wij thans een actie begonnen om zooveel mogelijk vaste maandelijksche bijdragen bijeen te krijgen. Reeds vonden wij een aantal lieden bereid ons met een bepaald bedrag per maand te steunen. Doch noch is hun aantal niet groot genoeg.

Wij willen na deze uitingen, die wij aan mededeelingen van Prof. Cohen ontleenen, tot de Nederlandsche Joden slechts zeggen: Blijft het werk, dat door Cohaniem geleid wordt, steunen, opdat het tot zegen zal zijn voor het Joodsche volk. Wij staan thans aan den vooravond van de Hooge Feestdagen. Het is een oud woord, dat wij op Rosh Hashana vernemen: boete, gebed en weldadigheid wenden de gevolgen der noodlottige rechtspraak af. Mogen allen deze woorden verstaan en het Finantieel Comité, Weesperplein 4. Kamer 85, Amsterdam, berichten, welk bedrag zij voor dit reddingswerk willen afstaan, opdat de bazuinklank een periode van rust inleide voor de uitgewekenen en de woorden: blaas op den grooten bazuin tot onze bevrijding, voor ons allen in vervulling mogen gaan.”

 

bron:
Nieuw Israelietisch weekblad“. Amsterdam, 15-11-1935, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 16-06-2017,
Nieuw Israelietisch weekblad“. Amsterdam, 22-11-1935, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 16-06-2017, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010871433:mpeg21:p016
“ZWERETOCHTEN Klein-jeruzalem doorloseph Gompers en Fré Cohen IN EN OM HET SECRETARIAAT”. “Nieuw Israelietisch weekblad“. Amsterdam, 20-12-1935. Geraadpleegd op Delpher op 17-06-2017, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010871437:mpeg21:a0053
“ZWERFTOCHTEN door Klein-Jeruzalem door Joseph Gompers en Fré Cohen. IV. Het secretariaat der Portugeesche Gemeente”. “Nieuw Israelietisch weekblad“. Amsterdam, 24-01-1936. Geraadpleegd op Delpher op 16-06-2017, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010871442:mpeg21:a0059
“ZWERFTOCHTEN door Klein-Jeruzalem door Jaseph Gompers en Fré Cohen. V. DE BIBLIOTHEEK VAN „ETS HAIM””. “Nieuw Israelietisch weekblad“. Amsterdam, 21-02-1936. Geraadpleegd op Delpher op 16-06-2017, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010871446:mpeg21:a0060
“ZWERFTOCHTEN door Klein-Jeruzalem door Jaseph Gompers en Fré Cohen. VI. DE BIBLIOTHECA ROSENTHALIANA”. “Nieuw Israelietisch weekblad“. Amsterdam, 28-02-1936. Geraadpleegd op Delpher op 16-06-2017, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010871447:mpeg21:a0058
“ZWERETOCHTEN door Klein-Jeruzalem door Jaseph Gompers en Fré Cohen. VII. HET JOODSCH HISTORISCH MUSEUM”. “Nieuw Israelietisch weekblad“. Amsterdam, 06-03-1936. Geraadpleegd op Delpher op 17-06-2017, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010871398:mpeg21:a0146
“ZWERFTOCHTEN door Joseph Gompers en fré Cohen door Klein-Jeruzalem VIII. BEIS JISROEIL – JOODSCH ONS HUIS”. “Nieuw Israelietisch weekblad“. Amsterdam, 24-04-1936. Geraadpleegd op Delpher op 17-06-2017, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010871405:mpeg21:a0096
“ZWERFTOCHTEN door Klein-Jeruzalem door Joseph Gompers en fré Coh X. Het Nederlandsch Israëlietisch Seminarium”. “Nieuw Israelietisch weekblad“. Amsterdam, 28-08-1936. Geraadpleegd op Delpher op 17-06-2017, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010871360:mpeg21:a0049
“ZWERFTOCHTEN door Klein-Jeruzalem door Joseph Gompers en fré Coh XI. De Esnoga der Portug. Israël. Gemeente”. “Nieuw Israelietisch weekblad“. Amsterdam, 04-09-1936. Geraadpleegd op Delpher op 17-06-2017, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010871361:mpeg21:a0124
“ZWERFTOCHTEN Klein-leruzalem door Joseph Gompers en frt Coh XII. DE „NIEUWE SJOEL””. “Nieuw Israelietisch weekblad“. Amsterdam, 11-09-1936. Geraadpleegd op Delpher op 17-06-2017, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010871362:mpeg21:a0130
“Zwerftochten Klein-Teruzalem door Joseph Gompers en frt Coh XIII. Het Comité voor pijzondere Joodsche Belangen”. “Nieuw Israelietisch weekblad“. Amsterdam, 16-09-1936. Geraadpleegd op Delpher op 17-06-2017, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010871363:mpeg21:a0193

illustraties:
de illustraties van de artikelen

laatst bijgewerkt:
27 september 2019