Op de huidige Suiker-tentoonstelling te Amsterdam had een goede historische afdeeling moeten zijn! Dan hadden er ook de Joodsche geschiedenisliefhebbers kunnen smullen.
De internationale suikerhandel lag immers oorspronkelijk en eeuwen na eeuwen in handen van de groote Sephardische handelshuizen. Hun domein was niet alleen de suikerhandel, maar ook de aanplant in de plantages en het raffineeren. Van uit Madeira, Marokko, de Canarische eilanden, St. Thomas en Brazilië en later uit Nederlandsch West-lndië voerden de Spaansch-Portugeesche Joden te Amsterdam het Witte Zoet aan. Het is wel jammer, dat de historie-schrijver van den Amsterdamschen suikerhandel, J. J. Reesse, dit kleurrijke hoofdstuk daarin over het hoofd gezien heeft. Wel vertelt hij ons iets van het stichten van eenige suikerraffinaderijen door deze Joodsche kooplieden in het tweede gedeelte der vijftiger jaren der zeventiende eeuw.1
Het zijn de firma’s Abraham en Izak Pereira, die ook onder den firma-naam Thomas Rodrigues Pereira handel dreven; Salomon, Mozes en Izak de Pina; en Izak Mocato geweest, die zich te Amsterdam aan dezen tak van industrie gewijd hebben. Het is bekend, dat, toen de Pereira’s zich op dit suikerzuiveren wilden gaan toeleggen, er onder de Christen-fabrikanten een ware storm hiertegen losbarstte. Met een beroep op de Amsterdamsche keur van 29 maart 1632, dat den Joden hier het uitoefenen van een poortersnering ontzegde, trachtten zij hen ook uit dit grootbedrijf te weren. Hun pogen faalde. Der traditie getrouw, besloot de Amsterdamsche overheid voor deze industrie haar stelsel van bescherming van den kleinen industriëlen burgerstand volkomen te handhaven.2
Duizend pond suiker (later 100 suikerbrooden) of één vat siroop was de kleinste hoeveelheid, die ineens de Joodsche suikerfabrikant mocht afleveren. Zoo verrezen op het (huidige) Waterlooplein de „suikerbakkerijen” van Pereira, op den Zwanenburgwal die van Mocato. En kochten de Gebroeders de Pina, alias Mahar, 22 December 1656 van Burgemeesteren op Marken voor ƒ4000,— een lap grond. De volgende acten, welke ik in het Oud-Archief der gemeente Amsterdam aantrof, mogen den lezer verder een denkbeeld geven van de met geringe moeilijkheden, waaraan deze energieke Joodsche ondernemers het hoofd te bieden hadden aleer zij hun suikerbedrijf hier in werking konden stellen.3
1. Arbeidsovereenkomst met den meesterknecht Bodestab.
“Op heden den 13den Maart anno 1657 compareerden voor mij Adriaan Lock notaris etc. in presentie van de nabeschreven getuigen Sieurs Salomon, Mozes en Izak de Pina, kooplieden en gebroeders wonende binnen dezer stede ter eenre, en Harmen Bodestab ter andere zijde, en verklaarden de voornoemde comparanten met den anderen geaccordeerd en verdragen te zijn in manieren navolgende, als namelijk, dat de voornoemde Harmen Bodestab gehouden zal wezen, gelijk hij bij dezen belooft, de voornoemde Sieurs de Pina te dienen den tijd van twee jaren vast en bovendien nog een jaar, tot optie van de voorschreven Sieurs de Pina, als meesterknecht in hare suikerbakkerij met den aankleve, die zij binnen dezer stede zullen timmeren en oprechten, en daarin te arbeiden en dienvolgende gehouden zijn alles te doen, effectueren en uit te richten hetgene hem bij de voornoemde Sieurs de Pina en elk van die of iemand van deszelfswege zal worden belast en bevolen, zonder ergens in te mogen mankeren, en hem voorts zodanig dragen en comporteeren als een goed en getrouwen meesterknecht toestaat en behoort te doen en hetgene tot meeste profijt van de voorschreven Sieurs de Pina strekt. En zal de voorschreven Harmen Bodestab ook gehouden zijn des Zaterdagavond, als er iets te doen is te werken en te arbeiden en continueelijk des winters en des zomers te werken van s morgens ten vijf ure tot ’s avonds ten zeven ure. Waartegen zoo zullen de voornoemde Sieurs de Pina’s gehouden zijn, gelijk zij bij dezen ook zijn belovende den voornoemden Harmen Bodestab gedurende de voorschreven twee of drie jaren, die hij in haar dienst zal wezen, voor zijn dienst en arbeid te geven de vrije kost en drank mitsgaders hem verzorgen van een bekwame slaapplaats in haar huis en deszelfs lijnwaat laten wasschen en verschoonen als naar behooren, en zullende dezelve Sieurs Pina’s daarenboven aan den voorschreven Harmen Bodestab jaarlijks ter expiratie van ieder jaar nog toe te geven namelijk het eerste jaar vijfhonderd en vijftig gulden, het tweede en derde jaar ieder zeshonderd gulden en zal bovendien nog genieten nevens zijn werkvolk het biergeld dat er komt van het schuim, de vormbakken en de Sint Thomas-bladeren en dergelijke andere kleinigheden, alles zoodanig en in zulke voegen als in alle suikerbakkerijen gebruikelijk is en geobserveerd wordt. En wijders is wel expresselijk bedongen en geaccordeerd, bij aldien de voorschreven Sieurs de Pina’s geen contentement in den dienst van den voorschreven Harmen Bodestab en hadden ter oorzake hij hem het raffineren niet wel en verstond, of dat hij het werk verbrodde, ’t welk zal staan aan het oordeel van drie a vier onpartijdige raffinadeurs of suikerbakkers binnen dezer stede, zoo zal de voorschreven Sieurs de Pina’s vermogen den voorschreven Harmen Bodestab te laten gaan, mits betalende hem zijn arbeidsloon pro rato den tijd dien hij alsdan zal hebben gediend, doch zoo de voorschreven Sieurs de Pina’s den voornoemden Harmen Bodestab vóór het expireeren van de voorschreven drie jaren, zonder wettige oorzaken daartoe te hebben, wilde casseren, zoo zullen de voorschreven Sieurs de Pina’s gehouden zijn, gelijk zij bij dezen ook zijn belovende, den voornoemden Harmen Bodestab de volle huur van de eerste twee jaren, zoo het in de eerste twee jaren mochte geschieden, te betalen, in zulker voege als of hij dezelve jaren ten volle uit hadde gediend. Ten leste is nog wel uitdrukkelijk bedongen, bij aldien de voorschreven Harmen Bodestab niet na en komt of hem te buiten gaat in hetgene gespecificeerd en geschreven staat in zekere acte of geschrift, dat bij hen, comparanten, nevens Pieter Hanszen en Klaas Lodewijkszen is onderteekend, dat alsdan de voorschreven Sieurs de Pina’s denzelven Bodestab zullen vermogen te casseeren en van zijnen dienst te ontslaan, mits betalende zijn verdiende loon pro rato des tijds. En zal het eerste jaar dienst van den voorschreven Harmen Bodestab niet eerder ingaan als in de maand van Juni of Juli toekomende, als wanneer de suikerbakkerij van de voorschreven Sieurs de Pina’s eerst zal gemaakt of gereed zijn. En bij aldien de voorschreven Sieurs de Pina’s den voornoemden Harmen Bodestab het derde jaar in haar dienst niet willen houden, zoo zullen zijlieden gehouden zijn, zulks denzelven Bodestab drie maanden vóór het expireeren van het tweede jaar te waarschuwen en aan te zeggen, en bij foute van ’t zelve te doen, zullen zijlieden gehouden zijn hem het derde jaar mede in haar dienst te houden. Verbindende de voornoemde comparanten tot nakominge dezes hare personen en goederen present en toekomende geen uitgezonderd dezelve stellende ten bedwang van alle rechten er rechteren. Alles oprecht, gedaan te Amsterdam ter presentie van Nicolaas van Boshuysen en Jacobv. Snelt als getuigen. (w.g.) Selomoh Mose e Ishak de Pina, Harmen Bodestab, J. Snell, N. van Boshuysen.
Quod attestor rogatus: A. Lock, notarius publicus.
Protest tegen onderhoring van den meesterknecht Bodestab.
Op heden den 27 Juni anno 1657 hebbe ik Adriaan Lock, notaris etc. in presentie van de nabeschreven getuigen mij ten ‘ verzoeke van Sieurs Salomon, Mozes en Izak de Pina, kooplieden binnen dezer stede gevonden en getransponeerd bij en nevens de persoon van Sieur Christiaan Bor en denzelven geïnsinueerd en aangediend als volgt: De voornoemde insinuanten doen u, Christiaan Bor, bij dezen door mij, notaris, insinueeren en aanzeggen, dat zijlieden de persoon van Harmen Bodestab gehuurd hebben voor den tijd van twee jaren vast en één jaar tot haarluider optie, ingaande van deze loopende maand Juni of Juli toekomende, om hen, insinuanten, als meesterknecht te dienen in hare suikerbakkerij volgens den accoorde of contract daarvan zijnde.
En dat zij insinuanten in ervaringe gekomen zijn, alsdat gij, geïnsinueerde, getracht hebt of nog zijt trachtende om den voorschreven Harmen Bodestab te huren en buiten dezer stede te verzenden.
En alzoo zulks niet en behoort en ook buiten alle rede en fatsoen is, zoo doen zij, insinuanten, u, geïnsinueerde, bij dezen door mij, notaris, aanzeggen, dat gij u niet en zult hebben te vervorderen de persoon van den voorschreven Harmen Bodestab te huren of in dienst te nemen, veel min denzelven te verzenden, aangezien zij, insinuanten, hem als vooren in haren dienst aangenomen hebben.
En bij foute van ’t zelve te doen, zoo protesteeren zij, insinuanten, van alle kosten, schaden en interessen, die zij door [uw misdoenJ zullen komen te hebben, doen en lijden, om dezelve aan uw persoon en goederen te verhalen daar en zoo zijlieden te raden worden zullen, doende zij, insinuanten, u ook met dezen aanzeggen, dat zij genoodzaakt zullen zijn u daarvoor voor den rechter te roepen. — Alle hetwelk de voornoemde geïnsinueerde voorgehouden zijnde, zeide, dat de voorschreven Bodestab al weg was. Alles oprecht, gedaan te Amsterdam ter presentie van Qovert Lacher en Dirk van der Groe als getuigen. — Getuigen en notaris teekenen.
bron:
Arbeidscontract met den meesterknecht de Lameer, met borgstelling voor diens werk.”. “Nieuw Israelietisch weekblad“. Amsterdam, 17-04-1931. Geraadpleegd op Delpher op 06-06-2017, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010858665:mpeg21:a0149
laatst bijgewerkt:
26 september 2019