In juni 1944 werd een groep van 222 Joodse gevangen vrijgelaten uit Bergen Belsen en naar het Britse Mandaatgebied Palestina gestuurd.
De nazi’s gebruikten deze Joden als ruilmiddel. Natuurlijk was er geen onbaatzuchtigheid vanaf de kant van de nazi’s bij deze actie. Men wilde, als ruil, een even groot aantal Duitse Tempeliers die in Palestina gevangen genomen waren bij het begin van de oorlog. Deze Tempeliers waren een uit Würtemberg afkomstige groep die sinds 1880 in Palestina gevestigd was en bestond grotendeels uit vrouwen en kinderen, hun mannen waren bij het uitbreken van de oorlog door de Britse mandaatregering geïnterneerd en naar Australië overgebracht.
Er stonden zo’n 1100 Joden op de Palestina-lijst, de lijst van de ‘Austauschjuden’. Om op deze lijst geplaatst te worden vroegen familieleden dit aan bij Ir. Leib (Abraham) de Leeuw (Hilversum, 27 oktober 1898 – Haifa, 1984) en zijn vrouw Mirjam (Mietje) de Leeuw – Gerzon (Groningen, 8 mei 1891 – Haifa, 17 april 1977), die dit vanuit hun huis in Jeruzalem regelden en daar vandaan de certificaten verzonden. In april 1944 kregen 275 van hen van de Duitse kampleiding in Bergen-Belsen te horen dat ze zich voor vertrek gereed moesten maken en zij werden overgebracht naar het Sternlager. In de periode tussen april en eind juni werden vijftig van hen teruggestuurd naar het algemene kamp, waaronder Mr. Abel J. Herzberg en zijn echtgenote. De meeste van deze vijftig mensen kwamen in de winter van 1944 / 1945 door uitputting om het leven. In de groep die uiteindelijk mocht vertrekken bevonden zich geen mannen tussen de 16 en 45 jaar oud.
Een van de 222 Nederlanders was Ya’acov Yannay, inmiddels overleden. Hij gaf vaak goede tips voor deze site. In 1994, bij het vijftigjarig jubileum van dit transport, gaf hij een interview aan Suzanne Glas. Hij vertelde dat het transport op 11 juli 1944 in Haifa aankwam (andere bronnen: 10 juli). De 222 vluchtelingen zagen er oud en ziek uit, ze werden weggehouden van hun familieleden en vanwege de angst voor besmettelijke ziekten werden ze direct naar het ziekenhuis in het Atlit -kamp, 20 km ten zuiden van Haifa, gestuurd. Ya’acov twijfelt over het vertellen van zijn verhaal. “Waarom mijn verhaal”, vroeg hij zich af. “Waarom is het belangrijker dan wat anderen erover te vertellen hebben?”
Yaanay’s verhaal is niet belangrijker, maar het is een verhaal dat alles goed weergeeft.
‘In Bergen-Belsen waren de maandagavonden het ergst. Veewagens haalden mensen weg. We wisten wel dat wij niet mee hoefden. Mijn ouders, broers, zussen en ik stonden op de uitwissellijst, we zouden naar Palestina gestuurd worden. Maar hoe kan je overleven op 60 gram margarine per week en water met gras erin. In die omstandigheden is het moeilijk om te geloven in die uitwissellijst.
Na een paar maanden kreeg ik TBC. Ik hoestte zoveel bloed op en ik had zo’n hoge koorts dat de doktoren dachten dat ik het niet zou halen. Toen ze mijn vader kwamen vertellen dat hij op transport naar Palestina zou kunnen wilden ze dat hij zonder mij zou gaan. Ze zeiden dat ik niet meer zou worden dan een verloren statistisch gegeven. Ik zou de reis nooit halen. Mijn vader had de keus, of mij meenemen waarbij ik waarschijnlijk dood zou gaan of me achter laten. Ik herinner me dat ik het kamp op een brancard uitgedragen werd in de nacht van 29 juni 1944. We begonnen onze 10-daagse reis door brandend Europa. We begrepen niet waarom wij werden uitverkoren om de hel van Bergen-Belsen te verlaten. We wisten alleen waar we naar toe gingen. De ‘Auschtausch-Juden’ beginnen pas de laatste jaren zich af te vragen waarom dit alles zo gebeurde en waarom zij op die lijst stonden.’
Chaya Brasz vertelt dat pas rond 1984 de achtergrond van de lijst aan het licht kwam.
De reden was dat de nazi’s Palestijnse Joden of Britse onderdanen nodig hadden om te ruilen voor Duitse onderdanen en ze konden er niet meer genoeg vinden. Ze hadden inmiddels al de meeste Palestijnse Joden vermoord die in Europa terecht waren gekomen.
De Duitsers kregen het idee dat Nederlandse Joden die familie hadden in Palestina voor de registratie op de Auschtauschliste in aanmerking kwamen. Maar Palestina was Brits mandaatgebied en de Britten wilden er niets van horen. Er bestond antisemitisme onder de Britse beleidsmakers en de Aliya (emigratie naar Israël door Joden) was een fenomeen dat men actief ontmoedigde. Tussen het begin van de oorlog in 1939 en maart 1944 werden er maar 7500 Joden toegelaten in Palestina.De vrouw die voor het Rode Kruis voor de communicatie tussen de Joden in Palestina en de Joden in bezet Europa verantwoordelijk was maakte dat contact zo moeilijk mogelijk. Ze vond het niet haar werk om dat contact te bevorderen en werd uiteindelijk vanwege dit gebrek aan samenwerking ontslagen, vertelt Brasz.
Ondanks het heersende antisemitisme in de leiding won de Britse publieke opinie en in december 1942 werd de Britse regering moreel gedwongen om iets te doen aan het lot van de Joden.
In de tussentijd hadden de Nederlandse Joden die in Palestina woonden ontdekt dat ze konden communiceren met hun verwanten in Nederland via het Rode Kruis in Genève. Onmiddellijk begon men vanuit Palestina de Nederlandse Joden uitwisselingscertificaten te sturen. De telegrammen die de Nederlandse Joden uitnodigden naar Palestina waren gelimiteerd tot 25 woorden. Alleen zionisten, rabbijnen en hun families mét verwanten in Palestina konden op de lijst geplaatst worden.
Ya’acov Oppenheim was indertijd in Palestina. “Ik stuurde mijn ouders een uitwisselcertificaat. Ik wist dat de levensomstandigheden in Europa verschrikkelijk waren en ik was vreselijk blij toen ik hoorde dat ze op de lijst geplaatst waren. Ik wist echter niet hoe, wanneer en onder welke condities ze zouden aankomen”.
Uiteindelijk was het ongeduld en geen medelijden dat de Britten ertoe bewoog om de Nederlandse Joden te accepteren als ruilmiddel. In 1944 wilden ze dat het transport geregeld zou zijn, omdat ze niet wilden dat de Duitsers minder mensen hoefden te leveren dan zijzelf. Brasz vertelt dat zelfs, toen de Britten dit transport toestonden, zij hun best deden om dit niet te laten lijken op Joodse immigratie. “Ze vertelden de Duitsers dat ze Joden die ze accepteerden door hen alleen gezien werden als tijdelijk en dat ze in Israël konden blijven tot Palestijnse Joden hun plaats konden innemen”.
De “temporary exchangees” waren 222 gevangen die uitgeput te voet Bergen-Belsen verlieten op 29 juni 1944. Ze liepen naar Celle, het dichtstbijzijnde station. Daar stapten ze op de trein die ze door verscheurd Europa voerde. Ondanks de TBC herinnert Yannay zich zijn vreselijke angst toen de trein in Boedapest stopte. ‘We luisterden en we hoorden de bommen alsmaar vallen. Het zou wel zeer bitter geweest zijn wanneer we onderweg naar de vrijheid gedood zouden worden.
Vanaf Boedapest gingen we naar Belgrado en naar Sofia. We weren op een boot gezet en we begrepen niet waarom we rondjes bleven varen rond Istanboel. Nu weet ik wel waarom. De Duitsers hebben ons daar laten varen omdat ze eerst zeker wilden weten of hun landgenoten waren aangekomen”. Op de Bosporus vond de uitwisseling plaats op 6 juli 1944. “Daarna gingen we per trein door Syrië, Libanon en naar Haifa. Daar werd ik opnieuw geboren. Niet alleen omdat ik halfdood was door de TBC maar ook omdat ik aankwam in Palestina. Tegenwoordig zie ik 10 juli, de dag dat we in Haifa aankwamen, als mijn verjaardag. Ik bel dan de mensen die ook op het transport waren en ik wens ze een fijne verjaardag’.
Oppenheim was een van de jonge mannen die hun ouders stond op te wachten in Palestina. ‘Ze vertelden ons dat ze waren aangekomen, maar we mochten ze niet zien tot de volgende dag. Vanwege besmettelijke ziekten waren ze naar Atlit gebracht. Ik ging ze zoeken. Ik vroeg een soldaat me naar mijn ouders te brengen. Er kwam een man naar het prikkeldraad en ik ze de soldaat dat dat mijn vader niet kon zijn. Hij was het wel, de honger en het lijden had hem onherkenbaar gemaakt. We waren een paar minuten samen.’
De AuschtauschJuden begonnen een leven op te bouwen in Palestina, en hoewel een aantal contact met elkaar heeft gehouden, was er tot in de jaren negentig geen reünie geweest. Maar in 1993 kreeg Yannay een idee. ‘Ik sprak een paar van de overlevenden van de Auschtauschlist en zei: Volgend jaar is het 50 jaar geleden. We moeten er iets aan doen. Het probleem daarbij was dat we niet wisten wie nog leefde en wie al overleden was.’
Met de hulp van Dr. Bram Oppenheimer, een Londenaar wiens tante op het transport zat begon Yannay zijn research. Oppenheimer bezocht de archieven in Londen en Berlijn. ‘Toen begonnen we met het rondsturen van circulaires. We lieten de mensen waarvan we wisten dat ze ouder dan 95 zouden zijn er uit en we kwamen er achter dat er nog 55 mensen van de lijst in leven waren. We nodigden ze allemaal uit voor een reünie in Jeruzalem. 45 wonen in Israël en de rest woont in de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Nederland. We wilden dat iedereen samen zou komen.’
Yannay probeert zonder succes zijn emoties over de komende reünie onder bedwang te houden. ‘We zijn nog nooit weer samen gekomen en het was niet makkelijk om te organiseren. De verjaardag van onze aankomst in Haifa valt binnen de negen dagen van Tisja Be’Av, dus we moesten het vervroegen naar de 6e juli, de datum van onze uitwisseling op de Bosporus. Maar ook die datum viel binnen de drie treurweken (rond de vernietiging van de Tempel waarin vieringen verboden zijn). Dus gingen we naar de voormalige Opperrabbijn van Nederland en vroegen hem of we het mochten organiseren. Hij gaf ons zijn zegen, zij ons dat we blij moesten zijn en muziek mochten maken. Zelf de orthodoxen onder ons wilden meedoen. We hebben iets te vieren. We willen dat de mensen hierover gaan praten. Sommigen van ons hebben het verhaal zelfs nooit aan hun kinderen verteld. Maar wanneer er teveel emoties bovenkomen weet ik niet hoe ik daarmee om moet gaan’, zegt Yannay terwijl hij opstaat en de ruimte verlaat alsof hij voorvoelt hoe hij zich volgende week gaat voelen.
De Auschtauschliste staat hier.
Naschrift
In februari 2012 sprak ik in Jeruzalem met twee mensen die ook met deze trein naar Palestina waren gekomen. Eén van hen verhaalde over de eerste stop, in Wenen. Ze verbleven daar voor de nacht in een pand op de bovenverdieping. Beneden, op de binnenplaats, overnachtte een groep Oost-Europese Joden. De volgende dag ging deze groep naar een van de vernietigingskampen, de 222 gingen naar de vrijheid. Tussen dood en vrijheid waren maar een paar meters.
De binnenkomst van de trein bij Ras-an-Nakura (Rosj Hanikra) was zeer emotioneel. De groep trachtte het haTikwa te zingen (“de hoop”, het volkslied van Israël), maar het was meer huilen dan dat men kon zingen.
bron:
wikipedia,
vertaling artikel uit The Jerusalem Post,
ter herinnering aan Ya’acov Yannay (Jacob de Jong) die me in de eerste jaren van deze site wees op mijn fouten en me op weg hielp.
aanvulling 7 mei 2017: Henriëtte Boas, De levens reddende uitwisseling in Trouw, 12 juni 1994
gepubliceerd:
28 april 2016
laatst aangepast:
10 juli 2024