Suriname – 2

In 1881 werd in het Nieuw Israëlietisch Weekblad gesproken over het Joodse leven in Suriname.

“Zeer dikwijls wordt er in onze Israëlitische bladen gesproken van voorvallen en gebeurtenissen op godsdienstig gebied in Polen, Rusland, Azië enz., ja, zelfs kort geleden las schrijver dezes in een der hierboven genoemde bladen ene beschrijving van den toestand der Israëlieten, die de Transvaal bewonen. Nooit echter zagen wij een artikeltje over onze geloofsgenoten in Neêrlandsch Oost of West-Indië.
Het is daarom geenszins te verwonderen, dat men hier te lande van de Israëlieten in de koloniën zulke vreemde begrippen heeft, en ze beschouwd, alsof zij feitelijk buiten het Jodendom staan. Voor zoverre het den schrijver dezer regelen mogelijk is, wil hij trachten, die ideeën te wijzigen, en zal hij u, geachte lezers en lezeressen, een denkbeeld trachten te geven van het leven des werkelijk godvruchtige Israëliet in onze kolonie Suriname. Waarom hij op de woorden „werkelijk godvruchtige Israëlieten” den klemtoon legt, is, omdat ook helaas ! daar, zowel als anders, kaf onder het koren gevonden wordt. Hoeveel Israëlieten zijn niet doordrongen van ongodsdienstige ideeën en handelen dus in strijd met den godsdienst, bijvoorbeeld omdat zij zich schamen Jood te zijn (hoevelen telt Nederland wel niet), bijvoorbeeld omdat zij de ceremoniën en gebruiken lastig en vervelend vinden, en slechts datgene willen opvolgen, wat hun gemakkelijk en prettig voorkomt. Hij kiest juist de kolonie Suriname, om twee verschillende redenen, primo, omdat men in die kolonie het best in de gelegenheid is Jood te zijn, en secundo, omdat hij met zekere vaderlandse dichter zeggen kan: “de plaats, waar eens mijn wieg op stond,” enz.

Slechts dit wil hij u van zijne familiebetrekkingen mededelen, dat hij door ene grootmoeder werd opgevoed, die er steeds trots op was en is, ene rechtzinnige Jodin te zijn. Hij haalt dit enkel aan, om u te tonen, dat hij steeds ene opvoeding heeft gehad, zoals de beste Israëliet voor zijn zoon zou wensen, en hij daardoor ’t recht heeft, te oordelen, of in Suriname ware vroomheid en godsdienstigheid gevonden worden. Alvorens verder over dit onderwerp te spreken, moet hij u eerst een denkbeeld doen krijgen van die kolonie, en vervolgens u ene geschiedkundige beschrijving geven van de vestiging der Joden aldaar. De kolonie Suriname ligt in ’t Noorden van Zuid-Amerika, juist op die plek, alwaar verondersteld wordt, dat het meer Pariraa (Goudmeer) te vinden is. Dat gedeelte der kolonie, alwaar de hoofdstad Paramaribo te vinden is, is bekend wegens zijne vruchtbare en gezonde ligging, tot welke laatste de frisse zeewinden zeer veel bijdragen. De hoofdstad Paramaribo, aan de rivier Suriname, die om hare prachtige oevers en grote breedte zeer bekend is in West-Indië, is ene der grootste en schoonste steden in W. I. Zij is regelmatig gebouwd en heeft brede en rechtlijnige straten. De stad is op een Schulprots gebouwd, zodat het niet nodig is, de straten met stenen te beleggen.
Elke straat is minstens zoo breed als de Sarphatistraat in Amsterdam, en is aan weerskanten beplant met oranjebomen, waaraan men, door den steeds heersende zomer, groene en gele bladeren, witte bloesems, groene en rijpe (goudgele) oranjes vindt. Een prachtige ligging heeft het paleis van den gouverneur, waar vóór en achter een bijzonder mooie tuin gevonden wordt, en ten oosten waarvan men de in Suriname algemeen bekende Tamarindelaan vindt, die ook in de Surinaamsche geschiedenis een voorname plaats bekleedt. De Portugese Israëlieten vestigden zich reeds zeer vroeg in deze koloniën, na hunne verdrijving door de Portugezen in Brazilië, en zetteden (zetten) zich aan de Bovensuriname neder onder hun opperhoofd Cohen Nassy.
Zij stichtten daar een dorp, dat, hoewel tegenwoordig geheel verlaten, toch nog den naam van Joden Savonna (Savanne) heeft behouden. Daar vindt men nog de oude synagoge, die, hoewel thans geheel vervallen, toont, welke pracht aldaar heeft geheerst, hetgeen ook trouwens best te geloven is, daar de Joden uit dien tijd in Suriname bekend zijn voor nabobs. Tot staving dient het volgende. Zekere heer O ging met enige vrienden in zijne jacht naar een hem toebehorende plantage. In de jacht maakt ’t gezelschap , “een kaartje”, en de oude heer C. was bij zijne aankomst op de plantage, hetwelk binnen anderhalf uur plaats had, ge.au eigenaar meer daarvan, want hij had ze verspeeld. Dit verlies werd geschat op veertig duizend gulden. Genoemde heer echter gaf er zeer weinig om, terwijl hij zeven nog veel groter en meer bevolkte plantages had. Hij werd echter nog onder de niet zeer rijke Joden gerekend. Op Joden-Savonna heeft men een merkwaardig verschijnsel, dat nergens zijn weerga heeft, n.l. een hete bron, waarin men een ei zou kunnen koken, en een ijskoude bron van zuiver water, welke laatste, gedurende den droge tijd als vergaarbak voor de kolonie wordt gebruikt, daar dan de meeste regenbakken en bronnen uitgedroogd zijn, en deze bron steeds door smeltend ijs en sneeuw uit het Tumutumacque gebergte gevuld wordt. Langzamerhand begonnen de Israëlieten, die tot dusverre hunne eigene rechtbank op Joden Savonna en nog verscheidene privilegies hadden, zich in de hoofdstad Paramaribo te vestigen, en kwamen daardoor in aanraking met de Hoogduitsche Israëlieten, die nu en dan uit Nederland en Engeland naar deze kolonie gingen.

Korten tijd daarna werd er ook een Portugeesche synagoge in de hoofdstad gebouwd, en aangezien de Hoogduitsche Joden toen nog geen eigen bedehuis bezaten, begonnen zij ook van dat der Portugeezen gebruik te maken, en onderwierpen zich langzamerhand aan den Portugeeschen ritus enz. Dit is de reden, waarom thans nog in Suriname bij de Joden de Portugeesche ritus de heersende is, niettegenstaande de Hoogduitsche Israëlieten zelf in 1835 hunne eigen synagoge bouwden, waarvan de eerste steen werd gelegd door wijlen Z. K. H. Prins Hendrik der Nederlanden, en die zich door hare bouworde en prachtige inrichting kenmerkt. Schrijver dezes durft te verzekeren, dat hij in Europa lot dusverre nog gene synagoge heeft gezien, die haar in sierlijkheid en netheid overtreft. Ook de Portugeesche synagoge onderscheidt zich door hare antieke inrichting. Beide synagogen worden enkel door waskaarsen verlicht. Het schip in beide kerkgebouwen is geheel vrij.

Tot het jaar 1858 bezaten de Israëlieten geen opperrabbijn en eerst in genoemd jaar vertrok de weleerwaarde heer M. Levenstein naar Suriname als opperrabbijn der beide Israëlitische gemeenten. Hij mocht echter de vruchten van zijn arbeid en streven aldaar niet plukken, daar hij reeds kort daarop stierf, betreurd door rijk en arm, traditionele en niet-traditionele Joden. In dien korten tijd toch had hij zich zeer bemind weten te maken. Sedert dien tijd heeft Suriname geen opperrabbijn meer gehad, waardoor vooral het godsdienst onderwijs aldaar zeer veel lijdt. Men had nog wel zeker individu, dat godsdienst onderwijs gaf; dat individu heeft echter een zeer ongelukkigen invloed geoefend en heeft thans, God zij dank, de kolonie verlaten, tot heil van het Jodendom.

Zeker zou een geëxamineerde Israëlitisch onderwijzer daar een ruim veld ter ontginning vinden en spoedig een flink inkomen genieten. In het belang der Israëlitische bevolking der kolonie hoopt de schrijver dezer regelen, dat de Israëlieten alhier hunne verenigde krachten zullen inspannen, opdat Suriname spoedig een opperrabbijn en een degelijke godsdienstonderwijzer moge bezitten. Thans staan beide gemeenten geheel onafhankelijk naast elkander en telt Paramaribo meer Hoogduitsche- dan Portugeesche Joden. Verscheidene hoge ambten worden daar door Joden waargenomen; men vindt er Israëlieten als leden der rechtbank, kantonrechters, rechters van instructie enz. Hieruit kan men opmaken, dat de Joden in Suriname zeer in aanzien zijn en dat de verdraagzaamheid tussen Israëlieten en niet-Israelieten niets te wensen overlaat.

Aan het hoofd van elk der gemeenten staat een kerkenraad, samengesteld uit parnassijns en oud-parnassijns, welke laatsten den naam van ouderlingen dragen. De parnassijns hebben drie jaren zitting; de aftreding geschiedt, volgens rooster, bij de Hoogduitsche Israëlieten op den eersten dag van het Loofhuttenfeest, bij de Portugeesche Israëlieten heeft die aftreding plaats op den eersten dag Pesach. Elk aftredend parnassijn is herkiesbaar, terwijl er ene boete is gesteld op de weigering tot vervulling van die waardigheid. Het armbestuur, dat vroeger onafhankelijk was van den kerkenraad, staat nu sedert enige jaren onder diens toezicht. Twee leden van eerstgenoemd lichaam hebben daarin zitting en moeten voor een geregelde controle zorg dragen. Dit laatste ontmoette in den beginne veel tegenstand, ten gevolge waarvan het gehele armbestuur zijn ontslag nam en een nieuw moest worden samengesteld.

Ook op de niet aanneming der functiën van armbestuurder staat een boete. Verder moet nog gewag gemaakt worden van het correspondeerend lid, dat geheel op zich zelf staat en door den kerkenraad wordt benoemd. Zijn werkkring bestaat in het houden der briefwisseling tussen den Staat en de gemeente. Aan beide gemeenten zijn twee voorzangers verbonden, die op Joum kippoer en Rosj hasjanna door hulp-gazzaniem worden bijgestaan. De dienst geschiedt op de teba. De heilige arke in de Portugeesche synagoge is van antieken vorm, terwijl beide gemeenten tal van wetsrollen bezitten. Slechts op den 9de Av hangt er in de Hoogduische synagoge een zwart voorhangsel voor de heilige arke, den overigen tijd van het jaar is de arke niet door een voorhangsel bedekt. Op de werkdagen wordt er geen dienst, gehouden, slechts op Sabbat, feest- en vastendagen. Succoth wordt er op het erf voor elke synagoge een loofhut opgeslagen, om den gemeenteleden gelegenheid te geven, daarin kiedoesj en hamoutsie uit te spreken. — Een vleeschhal bestaat te Paramaribo niet, maar de gemeente heeft een bezoldigden sjochet, die bij een daartoe aangewezen Israëlitische slager voor het koosjer slachten zorgt. Kaas, boter enz. wordt uit Nederland aangevoerd.

Nu ik zoveel mogelijk getracht heb, u enigszins bekend te maken met de kolonie en de Israelietische gemeenten aldaar, zal ik pogen u ook met de levenswijze der Israelietische bevolking aldaar in kennis te stellen.

Onder diegenen, die daar niet veel aan hun godsdienst hechten, behoren voornamelijk zij, die een voorname positie innemen ; alhoewel er geen tien in de kolonie zijn, die niet op feestdagen en vooral op Joum Kippoer de synagoge bezoeken. Vele arme Joden vindt men in Suriname niet, zodat die weinigen, die er zijn, zoo goed en ruim door het armbestuur worden bijgestaan, dat zij werkelijk met deftige burgerlieden durven te wedijveren. Dat deze lieden een godsdienstige levenswijze leiden, is niet te verwonderen, daar zij niet alleen uit overtuiging, maar ook door plicht en dankbaarheid daartoe genoodzaakt zijn. De werkelijk godsdienstige echter vindt men onder de gegoede Israëlieten, waarvan er verscheidenen, gelijk schrijver dezes hierboven reeds mededeelde, zelfs zeer rijk zijn. Zij vooral zijn zeer stipt gehecht aan alle vormen en ceremoniën, en bij hen kan men leren, wat ware en welgemeende liefdadigheid is. lets, dat men zelden in Europa ziet gebeuren, en dat zelfs in Amerika zijn wedergade niet heeft, is, dat in Suriname vele Christinnen tot het Israelietisch geloof overgaan, ter wille van een huwelijk. De aanleiding daartoe is, dat in Suriname niet vele Israelietische meisjes gevonden worden, en er geen afstand tussen Joden en Christenen in Suriname bestaat, gelijk helaas, in Nederland en elders, vooral in Amsterdam, is het niet te verwonderen, dat een Israëliet in deze kolonie somtijds zijn keuze op een Christin vestigt, die terstond na het engagement tot het Jodendom overgaat. Er zijn zelfs in Suriname verscheidene voorbeelden van, dat zij somwijlen in vroomheid en godsdienstigheid de als Israëliet geborene overtreffen.

De ceremoniën worden in Suriname stipt waargenomen, en is de plechtigheid, die aldaar hij de godsdienstoefeningen heerst, voorbeeldig. Veel meer zou ik kunnen aanvoeren, ten bewijze, dat de traditionele Israelietische bevolking in Suriname nog talrijk is, doch sapienti sat.

Mocht dit schrijven het doel doen bereiken, dat schrijver dezes zich heeft voorgesteld; nl. dat men in Nederland een beteren dunk moge krijgen van de Israëlieten in Suriname, en de broederband, die hen met de Nederlandse Joden verbindt, nauwer worden toegehaald, dan zal hij met genoegen terugdenken aan de uren, besteed aan ’t opstellen van dit artikel.

B. EZECHIELS.

De heer Ezechiels woonde in Suriname.  Hij was er klerk en onder andere ook voorzitter van het toneelgezelschap Thalia (1896)

 

bron:
“Het godsdienstig leven der Israëlieten in Suriname.”. “Nieuw Israelietisch weekblad“. Amsterdam, 24-06-1881. Geraadpleegd op Delpher op 25-08-2016, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010860751:mpeg21:a0001.

“Het godsdienstig leven der Israëlieten in Suriname.”. “Nieuw Israelietisch weekblad“. Amsterdam, 01-07-1881. Geraadpleegd op Delpher op 25-08-2016, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010860752:mpeg21:a0001.
“Het godsdienstig leven der Israëlieten in Suriname.”. “Nieuw Israelietisch weekblad“. Amsterdam, 08-07-1881. Geraadpleegd op Delpher op 25-08-2016, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010860753:mpeg21:a0001.
Surinaamse Almanak voor het jaar 1896, lemma B Ezechiels.

gepubliceerd:
25 augustus 2016

laatst bijgewerkt:
10 oktober 2024