Pinkus Szmull (Philip) Landau (Klodawa, – Sobibor, ) stichtte samen met zijn broer Abraham (Abram) Ide Landau (Klodawa, – Sobibor,
Philip en Abram waren zonen van Nachman Mendel Landau (Dabié, – Amsterdam, ) die, in de tijd dat hij zich in Nederland vestigde, al weduwnaar was. Hij had met zijn vrouw tien kinderen: Hanna (1889), Mosiek Hercke (Klodawa, – Auschwitz, ), Abraham Ide (Abram Jehude; Klodawa, – Sobibor, ), Ryka (1897), Sheina Esther (1898), Pinkus Szmull (Klodawa, – Sobibor, ), Arye Leib (1903), David (1903), Chaja (Klodawa, – Sobibor, ) en Benjamin (1909). Arjeh, David en Benjamin overleefden de Holocaust en vestigden zich in Israël.
De oudste zoon, Mosiek Hercke, mocht studeren zoals toen in Polen bepaald was voor Joodse gezinnen. Slechts één zoon uit een gezin. Hij ging naar een beroemde jesjiva (Talmoedschool) en volde de opleiding tot chazzan (voorzanger) in Cestochow en Berlijn. Pinkus mocht niet studeren en was daarover zo boos dat hij weigerde om in dienst te gaan. In 1919 kreeg hij zijn oproep voor de dienstplicht en hij besloot om uit Polen te vertrekken.
In Polen werkten de broers Philip en Abram al in de suikerwerkindustrie. Abram kwam eind 1931 naar Amsterdam. Mosiek Hercke was al in Amsterdam, evenals Arye Leib, en Mosiek was de eerste chazan (voorzanger) van de synagoge aan het Jacob Obrechtplein die op 18 mei 1928 in gebruik werd genomen. Mosiek werd in 1929 in deze functie benoemd na een verkiezing waarbij verschillende kandidaten meededen; de eerste rabbijn werd Philip Coppenhagen.
In april 1932 kwam ook Philip naar Amsterdam. Vrij snel na hun komst, en het besluit om in Amsterdam te blijven, begonnen Philip, Abram en Leib op 1 maart 1933 een onderneming in hun oude metier. De onderneming was een korte periode in het souterrain, washok en mangelkamer van de Nieuwe Kerkstraat 110 gevestigd, onder het huis waar Abram en Perel toen woonden. Leib wordt verder minder genoemd als een van de ondernemers, bij de start van het bedrijf woonde Laib officieel in Klodowa, in 1940 stapte hij uit de onderneming en vertrok met zijn vrouw Chaja Windheim naar Haifa.
De eerste advertentie van die vestiging dateert van september 1934, de eerste advertentie van de locatie op de Nieuwe Herengracht dateert van juli 1937; op 1 juli 1937 werd de onderneming daar op de begane grond gevestigd. De fabriek produceerde chocoladebonbons, amandeldragees en suikerwerk (marsepein) en leverde zelfs aan De Bijenkorf, V&D, Jamin, de Fransche Bazar en de HEMA. Tot aan de oorlog was het in Amsterdam een gelukkige tijd. Philip en Abram woonden met hun gezinnen op de Plantage Franschelaan 30; Philip, zijn vrouw Sure (Sara) Lewender (Radzijn, – Sobibor, ) en hun gezin op 1-hoog en Abram, zijn vrouw Perel (Paula) Kotowski (Skulsk, – Sobibor, ) met hun gezin op 2-hoog.
Abram was naast zijn baan ook voorzitter van de Ostjiddischer Arbeiter Kulturfarajn Sch. An-ski, Philip was er toneelspeler en korte tijd, voor Abram, voorzitter. Ook Sara en Parel waren er actief en hadden een actief sociaal leven en ontvingen thuis vele gasten. De situatie in het Duitsland van Hitler was voor zowel Philip als Abram de reden om tijdens protest- en inzamelingsbijeenkomsten bewogen toespraken te houden. Abram was al in het begin van de jaren veertig op de hoogte van de erbarmelijke toestanden waarin de Poolse Joden moesten leven onder de Duitse bezetting. Dat via brieven van Poolse verwanten aan leden van Shi.Anski. Ze schreven dat de omstandigheden goed waren en ondertekenden als Moisje Kapoier. Dat betekende ‘het omgekeerde’. Abram ging ermee naar de Joodsche Raad en bracht de boodschap over. Voorzitter Cohen van de Joodsche Raad nam het niet serieus, aldus Leo Fuks, de secretaris van Shi.Anski…
Eind 1941 moest de fabriek in opdracht van de bezetter liquideren. Al eerder, op 15 augustus 1941 werd er een Verwalter aangesteld, een zaakgelastigde. Dit was Louis Johannes Gillet, de NSB-directeur van Cliever’s Toffee- en Caramelfabriek uit Rotterdam. Zes weken later werd zijn taak overgenomen door Beckmann, tot circa 22 augustus 1942. Op 25 augustus 1942 werd de inventaris in De Telegraaf ter verkoop aangeboden. Op 10 november 1942 werd de onderneming officieel opgeheven.
Philip kreeg daarna een aanstelling bij de Joodsche Raad. Hij had contact met het verzet en was bewust van het grote gevaar voor Joden.
Over de onderneming, de gezinnen schreef Tjitte de Vries een boek dat eind 2022 uitkwam. Dit boek is te koop bij de betere boekhandel. Dit boek, voorzien van vele historische illustraties, geeft een inkijk in deze familie en is zeker aan te bevelen. Niet alleen de directe ondernemers en hun gezinnen zijn terug te vinden in het boek, ook het verhaal over voorzanger Mosiek Hercke Landau en vele anderen en het boek geeft een inkijk in de omvangrijke ‘Oost-Joodse’ gemeenschap in Amsterdam.
Tjitte de Vries, En toch willen we liever hier blijven – over de gebroeders Landau en verders (Groningen 2022).
bron:
Nachman Mendel Landau, Stadsarchief Amsterdam, Archiefkaarten, archiefnummer 30238, inventarisnummer 486.
kinderen, Aline Pennewaard, Joodsmonument.nl, https://www.joodsmonument.nl/nl/page/236847/nachman-mendel-landau (geraadpleegd 25 februari 2023).
Advertentie. “Het volk”. Amsterdam, 27-09-1934, p. 13. Geraadpleegd op Delpher op 25-02-2023, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB15:000898071:mpeg21:p00013.
Advertentie. “Het volk : dagblad voor de arbeiderspartij”. Amsterdam, 06-02-1940, p. 13. Geraadpleegd op Delpher op 25-02-2023, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011117465:mpeg21:p013
Boekbespreking Crescas via https://www.crescas.nl/nieuws/t8goooz/En-toch-willen-we-liever-hier-blijven/ (geraadpleegd 25 februari 2023).
Tjitte de Vries, En toch willen we liever hier blijven – over de gebroeders Landau en verders (Groningen 2022), 28, 29, 31, 32, 42, 44, 57, 75, 120-122,
illustratie:
Boekbespreking Crescas via https://www.crescas.nl/nieuws/t8goooz/En-toch-willen-we-liever-hier-blijven/ (geraadpleegd 25 februari 2023).
gepubliceerd:
25 februari 2023
laatst bijgewerkt:
28 februari 2023