Samuel Abraham Hirsch

Samuel Abraham Hirsch (Amsterdam, 1 maart 1843) werd in 1858 tot een gevangenisstraf van twaalf jaar veroordeeld in een ‘verbeterhuis’. Wat was er gebeurd?

Het verhaal over Samuel is het verhaal over de christelijke zending onder Joden. Een verschijnsel dat tegenwoordig minder aandacht heeft, maar nog steeds bestaat. In de vorige eeuw én de negentiende eeuw was het regelmatig een bron van ergernis. Ook in het Amsterdamse vond het plaats, zelfs vanuit verschillende organisaties, en de locatie in de stad waar dit verhaal zich afspeelt is de Schotse Zendingskerk aan de Binnen-Amstel, nu beter bekend als ‘De Kleine Komedie’. Het gebouw werd in 1856 in gebruik genomen als zendingskerk en er kwam een fanatieke dominee te werken, August Ferdinand Carl Schwartz (Meseritz, Polen, 20 januari 1817 – Londen, 24 augustus 1870) die werd geboren als Salomon Schwartz.

Inderdaad, Schwartz was een Joodse jongen, begaafd en hij ging Hebreeuwse Taal en Letterkunde studeren om rabbijn te worden. In 1837 kwam in zijn leven een grote omslag, hij liet zich dopen en ruilde zijn studie in voor een studie Theologie. Zijn nieuwe roeping werd dominee. Na eerst nog andere standplaatsen gehad te hebben kwam hij in 1850 naar Amsterdam en naar overlevering was het zijn vrouw, Cornelia Vollenhoven (Amsterdam, 20 oktober 1822 – Utrecht, 21 april 1902) die hem inspireerde om zich vooral op Joden te richten en dat deed hij. Hij raakte bekend als een fanatiek zendingspredikant. Op allerlei manieren probeerde hij Joden te bereiken, zelfs voor de synagogen werden pamfletten uitgedeeld die de lezers moesten verleiden om naar zijn kerk te komen.

Op 1 augustus 1858 ging het fout. In de Schotse Zendingskerk werd Schwartz neergestoken, eenmaal in zijn linkerborst en tweemaal in zijn linkerarm, door Samuel Abraham Hirsch. De rechtszitting vond op 12 december 1858 en een uitgebreid verslag werd gegeven in De Heraut; eene Nederlandsche stem voor Israëls koning, het hoofd der gemeente, naar aanleiding van een eerder verslag in de Amsterdamsche Courant van 22 december 1858.

De steekpartij vond op zondag 1 augustus 1858 plaats tijdens een dienst. Schwartz stond op de kansel. Hirsch had een dolk meegenomen die hij enkele dagen eerder had aangeschaft voor een bedrag van ƒ 1,50. Tijdens de zitting werd Samuel Hirsch bijgestaan door advocaat mr. L. H. Kuhn en de zitting trok veel publiek.

Al voor de aanslag sprak Hirsch met de bankbewaker van de kerk. Hij wilde een goede plaats in de kerk hebben en de bankbewaker was hem daarbij te hulp geschoten. Vervolgens had de huisbewaarder van de kerk gezien hoe de aanval in zijn werk was gegaan. De chirurgijn Van Epen had Schwarz behandeld en werd tijdens de zitting door Kuhn gevraagd of ‘of het mogelijk is, dat iemand, zonder bepaald krankzinnig te zijn, toch op zeker oogenblik door zinsverbijstering in zijne hersenen kan geschokt zijn’, wij zouden het nu handelen in een vlaag van verstandsverbijstering noemen. Die vraag werd door Van Epen bevestigend beantwoord, vooral in de prille jeugd van een persoon zou dit kunnen optreden. Een van de getuigen, die Hirsch vasthield tot de politie kwam, vertelde dat Hirsch tegen hem zei: ‘Ik ben Israëliet’ en ‘die proselietenmaker moet weg’.

Toen Van Lier aan het woord kwam werd door de advocaat van Samuel wederom gevraagd naar de geestestoestand. Hij zou daardoor dan niet vrij gehandeld hebben. Van Lier ging daarop in op de kalmte die Samuel uitstraalde na de daad, en stelde: ‘juist die kalmte is zeer te mistrouwen is en dat het hem niet alleen waarschijnlijk, maar bijna zeker voorkomt, dat de beklaagde niet vrij was toen hij het feit bedreef’.

Daarna werd Samuel Hirsch ondervraagd. Hij erkende weer het feit wat zijn beweegreden had gevormd, het wegruimen van de proselietenmakerij – zoals het in de krant werd genoemd. Hij had zich van te voren afgevraagd of hetgeen hij wilde uitvoeren een G’d welgevallig werk zou zijn. Hij raakte ervan overtuigd en sprak er vervolgens met niemand over. Hij stelde verder dat hij sinds de daad steeds voelde dat hij verkeerd gehandeld had. 

De officier van justitie wees op een aantal zaken, namelijk:

1°. dat het feit was bewezen;
2°. dat het is geschied met voorbedachten rade;
3°. dat de beklaagde dader is van het feit en daardoor toerekenbaar;
4°. dat het belang van de maatschappij eene gestrenge straf vordert. De ambtenaar eindigde met te eischen, dat de beklaagde zal worden veroordeeld wegens poging tot moord met voorbedachten rade, gepleegd met oordeel des onderscheids, tot eene gevangenisstraf in een verbeterhuis, voor den tijd van 10 tot 20 jaren.

De advocaat van den beklaagde droeg toen de verdediging voor. Hij zette uiteen, dat de Samuel hoewel niet krankzinnig, geenszins had gehandeld uit vrije wil en dus voor zijne handelingen zedelijk noch rechtens toerekenbaar is.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de beklaagde de daad met ‘vrijen wil en oordeel des onderscheids’ had gepleegd, en veroordeelde Samuel Hirsch tot een gevangenzetting in een verbeterhuis voor de tijd van twaalf jaren.

Hoe verliep het verder met Samuel? Volgens het Stadsarchief Amsterdam – militieregisters was Abraham de zoon van Joseph Samuel Hirsch en Aaltje Abraham. Dit register geeft aan dat hij ten tijde van de keuring voor dienst in jeugddetentie zat, hetgeen klopt met de veroordeling.
Samuel verdween niet in de vergetelheid door zijn studie. Hij werd leraar in moderne en klassieke talen en actief in de wetenschappelijke wereld in Londen, waar hij een grote naam verwierf. Hij trouwde twee keer, met Fanny Lewenberg en met Theophilia Pollack (Minsk, 1850 – Londen, 1919). Bij zijn twee echtgenotes kreeg hij elf kinderen. Hij overleed op 15 oktober 1923 in Londen.

De zendingsdrang onder Joden bleef bestaan, en er zijn meerdere sporen van deze praktijken terug te vinden in Joods Amsterdam, zelfs nog uit de eerste helft van de vorige eeuw.

Trivia
Tijdens het plegen van de aanslag was de broer van Samuel, Joseph S. Hirsch, waarnemend opperrabbijn.
Samuel Abraham Hirsch woonde als kind op de Nieuwe Kerkstraat 39.

 

bron:
August Ferdinand Carl Schwartz, Stadsarchief Amsterdam, Bevolkingsregister 1853-1863, archiefnummer 5000, inventarisnummer 641.
De Heraut; eene Nederlandsche stem voor Israels koning, het hoofd der gemeente, jrg 9, 1858, no 52, 24-12-1858. Geraadpleegd op Delpher op 23-06-2022, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMUBVU04:001821052:00001.
Samuel Abraham Hirsch, Stadsarchief Amsterdam, Militieregisters, archiefnummer 5182, inventarisnummer 4287.
Samuel Abraham Hirsch, “Centraal blad voor Israëlieten in Nederland”. Amsterdam, 15-07-1932, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 23-06-2022, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB19:000586072:mpeg21:p00001.
Hans Blom e.a., Geschiedenis van de Joden in Nederland (Amsterdam 2017) 246.
Nieuwe Kerkstraat 29, Stadsarchief Amsterdam, Bevolkingsregister 1851-1853, archiefnummer 5000, inventarisnummer 570, blad pagina 628.

gepubliceerd:
23 juni 2022

laatst bijgewerkt:
10 april 2024