Salomon Bonn

In het Nieuw Israëlietisch Weekblad van 23 februari 1962 verscheen een uitgebreid interview met Salomon Bonn (Amsterdam, 20 februari 1891 – Den Dolder, 19 februari 1967), secretaris van het Joodse Begrafeniswezen. Salomon was een zoon van diamantslijper David Bonn (Amsterdam, 2 april 1853) en Femma Speijer (Amsterdam, 20 maart 1848) en woonde in zijn jeugd onder andere op de Jodenbreestraat 65.

‘Er zijn helaas niet veel meer in onze gemeenschap die erop kunnen bogen, zich gedurende een halve eeuw met liefde te hebben ingezet voor het Joodse volk. En hoeveel minder zijn er die gedurende een dergelijke tijd een functie hebben vervuld, waarin zij slechts zelden de schijnwerpers van de belangstelling op zich gericht wisten; mensen die een post bezetten omdat zij voelen dat het werk gedaan moet worden, ook al geschiedt dat in stilte. Zo iemand is de heer Salomon Bonn. Gedurende vijftig jaar heeft hij zitting in het bestuur van het thans geheten Joodse Begrafeniswezen – géén erefunctie, maar een post waarin gewerkt moet worden. En veel gewerkt in eigen vrije tijd. Werkelijk con amore – met liefde. Hel is een functie die zelfs niet wordt gehonoreerd met de vaak zoetsmakende bekendheid. Het verzorgen van de doden heeft de liefde van de heer Bonn. Het zoveel mogelijk wegnemen van zorgen van de nabestaanden schenkt hem voldoening. Hij voelt het als een plicht.

“Uren zou ik kunnen verhalen over mijn werkzaamheden bij de chewres,” zei hij ons. Maar eenmaal begonnen, was hij binnen enkele minuten uitgesproken over het door hem verrichte. Over de geschiedenis van de chewres in het algemeen wilde hij slechts spreken. “Wat heb je nu gezegd over jezelf? Niets,” zei mevrouw Bonn. “Wat moet ik daar over spreken?” antwoordde de jubilaris naar goed gebruik met een wedervraag. “Ik heb gedaan wat ik als plicht beschouwde.”

Het was de heer Bonn sr. die zijn zoon attendeerde op de werkzaamheden van de chewres. Lid was hij van de Poalei Zedek Menachem Abelim (Rechtvaardig werk treurenden te troosten), in 1904 gesticht door uittredenden uit de zes jaar tevoren opgerichte Ohabé Zedaka Menachem Abelim (Zij die rechtvaardigheid liefhebben en de treurenden troosten), die progressief heette te zijn. De heer Bonn sr. vond, dat zijn zoon op de algemene vergadering van de PZMA als jongere maar eens zijn mening moest zeggen. Bonn Jr. deed het en wel op zodanige wijze dat hem onmiddellijk een functie in het bestuur werd aangeboden. Statutair was het echter niet mogelijk deze post te bezetten. Voor een zetel in het bestuur waren alleen meerderjarige leden verkiesbaar en de 21-jarige leeftijd had de heer Bonn toen nog niet bereikt. Maar nauwelijks was hij meerderjarig geworden of hij werd in het bestuur benoemd. Het was februari 1912.

Sindsdien is hij bestuurder van het Joodse begrafeniscollege gebleven, eerst als tweede, kort nadien tot aan de dag van heden, als eerste secretaris. Het is geen sinecure deze bestuursplaats. Worden van de secretaris in het huidige bestel leidinggevende capaciteiten verlangd, voor de oorlog werd ook werk vereist want de PZMA had geen administratief apparaat. En toch was er veel administratief werk te verrichten. De PZMA had ten slotte negenduizend leden. Veel, zeer veel tijd ging er wekelijks mee heen om met de twee boden het geïnde af te rekenen en administratief te verwerken, de sjiwe- en minjebriefjes te boeken, de uitreiking van de matzot in goede banen te leiden etc. Een kamer van zijn huis had de heer Bonn geheel als kantoor hiervoor ingericht. Hij ook maakte deel uit van de afvaardiging van de PZMA toen er in 1932 op initiatief van de Joodse gemeente besprekingen over een fusie ontstonden tussen de vele, elkaar beconcurrerende begrafenischewres. En van de later te vormen federatie werd de heer Bonn voorzitter.

Hij bleef dat tot eind 1942 / begin 1943 de bezetter de liquidatie van de begrafeniscolleges gelastte en de inlevering beval van de bescheiden. Ontzaglijk zijn, door de Duitse maatregelen, toen de moeilijkheden geweest bij lewajes. Van de omstreeks vijftig bestuurders van de gezamenlijke begrafeniscolleges keerden drie na de bevrijding weer: de heren S. Bonn, S. Loonstein en I. de Vries z.l. Reeds in juni 1945 kwamen zij bijeen op het toenmalige rabbinaat aan de Prof. Tulpstraat te Amsterdam om te trachten weer een begrafeniscollege te stichten. Bescheiden van vroeger waren er niet meer. Later zouden deze door Amerikaanse troepen in Frankfort in onherstelbare staat worden aangetroffen.

Met geleend geld werd de vereniging Het Joods Begrafeniswezen gesticht als voortzetting van de voor-oorlogse chewres. Opnieuw werd de heer Bonn tot secretaris gekozen. De accommodatie voor het reinigen en uitdragen der overledenen was hem een ergernis. Hij zette zich in voor een betere behuizing met aula en metareirhuis. Deze werd gevonden in de Sarphatistraat 173 nadat de door de Duitsers geroofde bezittingen van de vroegere begrafeniscolleges, ondergebracht bij een Amsterdams bankierskantoor, terug werden ontvangen. Het recht van de leden en het oorspronkelijke doel van de chewres, het verstrekken van matzot, dat na de oorlog een gunst werd, moest echter vervallen wegens de kosten.

Zes en dertighonderd leden heeft het Joods Begrafeniswezen thans. Het is een aantal dat de heer Bonn onbegrijpelijk voorkomt. “Het Begrafeniswezen werkt tegen kostprijs, de contributie ia nauwelijks hoger dan vroeger.” Het bedroeft hem het geringe aantal leden. “De tijden zijn veranderd. Vroeger werd als het ware eerst de chewre betaald voor brood werd gekocht. En thans? Er is zelfs nauwelijks aanwas van nieuwe leden. Eens was er een tijd in Amsterdam dat 97% van de Joden bij een chewre was aangesloten. Men wilde weten dat de lewaje in goede handen was.” Zondag 25 februari (1962) om 8 uur is ter ere van de heer Bonn door het bestuur van het Joodse Begrafeniswezen een receptie aangericht in Het Minerva Paviljoen, omdat hij vijftig jaar lang tsedaka heeft verricht. Omdat hij, om met zijn eigen woorden te spreken, een halve eeuw, “iets heeft kunnen doen voor mensen die niets meer konden doen.” Kpt. ‘

Salomon Bonn was gehuwd met Clara Theeboom (Amsterdam, 10 december 1892 – Amsterdam, 3 februari 1967) en had twee zoons; Jonas Ephraijm (Amsterdam, 12 december 1914) en David (Amsterdam, 25 november 1917). Zij woonden onder andere op de Nieuwe Prinsengracht 90, de Bredeweg 13 (vanaf juni 1924), de Deurloostraat 122 (vanaf 1928) en de Zuider Amstellaan 129-2. In 1943 moest het gezin verhuizen naar de Tugelaweg 113-3, kort erna gingen ze in onderduik. Salomon was vertegenwoordiger van beroep, onder andere in schoenen.

 

 

 

bron:
Interview, Halve eeuw werk in stilte S. Bonn. “Nieuw Israelietisch weekblad”. Amsterdam, 23-02-1962, p. 9. Geraadpleegd op Delpher op 17-07-2023, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010873163:mpeg21:p009.
S. Bonn, Stadsarchief Amsterdam, Gezinskaarten, archiefnummer 5422, inventarisnummer 158.
Salomon Bonn, Stadsarchief Amsterdam, Archiefkaarten, archiefnummer 30238, inventarisnummer 1316.
Salomon Bonn, Stadsarchief Amsterdam, Archiefkaarten, archiefnummer 30238, inventarisnummer 92.
Salomon Bonn, Stadsarchief Amsterdam, Bevolkingsregister 1874-1893, archiefnummer 5000, inventarisnummer 1793.
Salomon Bonn, kaart Joodsche Raad, Arolsen Archives, 130265069 (Salomon BONN).
Clara Theeboom, Stadsarchief Amsterdam, Archiefkaarten, archiefnummer 30238, inventarisnummer 1858.
met dank aan Rob Bonn (email 18 juli 2023)

illustratie:
Interview, Halve eeuw werk in stilte S. Bonn. “Nieuw Israelietisch weekblad”. Amsterdam, 23-02-1962, p. 9. Geraadpleegd op Delpher op 17-07-2023, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010873163:mpeg21:p009.

gepubliceerd:
18 juli 2023

laatst bijgewerkt:
18 juli 2023