Rabbijn Dr. Meijer de Hond

arokjoodshistorischOp 30 augustus 1882 werd in Amsterdam in de Jodenbuurt Meijer de Hond geboren als zoon van Mozes Levie de Hond (1846 – 1913) en Esther van Praag (1842 – 1920). Het gezin woonde in die periode op de Verversstraat en behoorde tot de allerarmste gezinnen van de stad.

Juist uit dit milieu kwamen veel studenten voor het Nederlands-Israëlitisch Seminarium en ook Meijer de Hond ging daar vanaf 1894 studeren. Daarnaast studeerde bij vanaf 1901 Klassieke Talen aan de Universiteit van Amsterdam. In 1904 slaagde hij voor beide studies. Hij richtte de vereniging Touro Our op (de leer is het licht) en nam daar de geestelijke leiding van op zich. Deze organisatie steunde ouderen in de Joodse Invalide.

In 1901 ging Meijer naar Berlijn om zijn rabbijnenstudie te voltooien en hij legde in 1911 het examen voor rabbijn af. In 1913 promoveerde hij in Würzburg tot doctor in de letteren en filosofie.

In 1911 schreef De Hond een brochure over invalide oude mannen en vrouwen, waarvoor in het Nederlands Israëlitisch Ziekenhuis geen plaats was. Deze mensen werden ondergebracht in het stedelijke armenhuis aan de Roetersstraat, waar een apart zaaltje was, het “Jodenzaaltje”. Daarbij moesten deze mensen ook het uniform van het armenhuis dragen. De brochure en de verontwaardiging die daarop volgde is aanleiding tot het oprichten van de vereniging “De Joodse Invalide” en op 10 december 1912 werd een tehuis voor Joodse invaliden geopend.

Meijer trouwde met Betje Kattenburg (Amsterdam, 6 juni 1891 – Sobibor, 23 juli 1943) en zij kregen drie kinderen, Helena (Amsterdam, 9 januari 1923 – Sobibor 23 juli 1943), Maurits (Amsterdam, 29 februari 1924 – Auschwitz, 30 september 1942) en Esther (Amsterdam, 5 juni 1921 – Sobibor, 4 juni 1943).
Meijer de Hond had veel te maken met opperrabbijn Dünner en tussen deze twee bestonden regelmatig verschillen van inzicht. De Hond leek in zijn toon vaak een reformrabbijn, maar kwam wel alle plichten van het orthodoxe Jodendom nauwgezet na. Dünner weigerde het rabbijnendiploma van De Hond op reglementaire gronden te erkennen, waardoor De Hond alleen kon werken op het gebied van Joods onderwijs en opvoeding.

Dünner en De Hond hadden een flink conflict over een artikel dat De Hond in De Libanon, een tijdschrift in die tijd, geschreven had met de titel ‘Vrolijke Treur’.  Hij uitte kritiek op de gewoonte van de Joodse aristocratie om tijdens de negen halve vastendagen na Jom Kippoer uitgebreide vismaaltijden te eten.1
Verder had De Hond een langlopend conflict met Philip Elte, hoofdredacteur van het Nieuw Israëlieitisch Weekblad. Elte bleef De Hond tal van jaren bestrijden en drukte de reacties van De Hond niet in het Nieuw Israëlietisch Weekblad af. De Hond bleef persona non grata in de leidende Joodse kringen in Nederland.

De Hond schreef toneelstukken voor zijn toneelvereniging Betsalel. Door deze toneelvereniging en het bijbehorende jeugdtijdschrift, had hij een grote invloed gehad op jongeren. Hij schreef toneelstukken die uit het Joodse leven gegrepen waren als “Rabbi Akiwa”, “Seideravond” en “Sjabbat Koudesj”. Zijn “kiekjes”, schetsen van het leven in de Jodenhoek, verschenen in de Joodse bladen en later in bundels. En hij schreef kinderliedjes voor het kinderkoor “De Joodse Stem” waar Jacob Hamel de melodietjes bij maakte.
Hij was niet onomstreden; hij verheerlijkte en romantiseerde armoede, hij geloofde niet in sociale hervormingen waarmee hij de steun van socialisten en zionisten verloor. Tegelijkertijd stond hij bekend om zijn hartstochtelijke compassie met de minder bedeelden, was een begaafd spreker (zijn preken in het sjoeltje Reisjies Touw in de Korte Houtstraat 13 waren befaamd) en hij beoefende de Kabbala. Zijn bijnaam was de volksrebbe.

De Hond was in de jaren twintig leraar van het jongensweeshuis.

Op zijn zestigste verjaardag kreeg hij van opperrabbijn Sarlouis de titel van rabbijn honoris causa. Hij werd op 21 juni 1943 naar Westerbork gedeporteerd en bleef ook daar zijn lotgenoten hoop geven door zijn mystiek geladen woorden.

Op 20 juli 1943, toen hij zijn oproep kreeg om zich te melden voor deportatie naar het oosten, zei hij, conform zijn karakter en geloof, hinne-ni (hier ben ik). Dat zei Abraham toen G’d hem opriep om Izak te offeren. Op 23 juli 1943 werd Meijer de Hond, en het grootste deel van zijn gezin, in Sobibor vermoord.

Link met foto’s: hier.

 

bron:
oude website Joods Historisch Museum,
Joodse Omroep,
wikipedia,
joodsmonument.nl,
www.inghist.com
stadsarchief Amsterdam, gezinskaart Mozes Levie de Hond
1 = Mensen hadden tomeloos veel energie over voor het in Tamara Benima, Kippesoep was ondenkbaar zonder saffraan 91.
jongensweeshuis Stadsnieuws.. “Centraal blad voor Israëlieten in Nederland”. Amsterdam, 02-07-1920, p. 5. Geraadpleegd op Delpher op 07-06-2023, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB19:000572141:mpeg21:p00005.
jongensweeshuis, Stadsnieuws.. “Centraal blad voor Israëlieten in Nederland”. Amsterdam, 29-11-1929, p. 5. Geraadpleegd op Delpher op 07-06-2023, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB19:000578048:mpeg21:p00005.

gepubliceerd:
2 mei 2016

Laatst bijgewerkt:
14 augustus 2024