Op 4 november 2018 werd in bijzijn van de allerjongste nakomelingen van Hartog Polak, die de onthulling verzorgden, de 1e steen die Hartog Polak in 1928 plaatste her-onthuld op de locatie waar Hartog zijn bedrijf had op de Valkenburgerstraat 14. Het was een bijzondere gebeurtenis waarmee ook een periode van tien jaar werd afgesloten waarin gestreden is om de steen te behouden en vaak langdurig gewacht moest worden, al was het maar doordat de plannen voor nieuwe bebouwing van dit deel van de Valkenburgerstraat in de ijskast gingen toen de crisis uitbrak. Het is de geweldige medewerking van het Holiday Inn Express City Hall, maar ook die van de eigenaar van het hotel waardoor dit uiteindelijk mogelijk is geworden. De steen wordt vergezeld van een gegraveerd plaatje waarop in het Engels en het Nederlands in het kort verteld wordt waarom deze steen te zien is in dit gebouw. De steen zit niet in de gevel, maar in het gebouw zelf, voorbij de receptie aan de rechterkant van een hal.
Het is mooi dat het vechten om het behoud van dit stukje Joods erfgoed in een straat waar voor de oorlog vrijwel huis aan huis Joodse Amsterdammers woonden is gelukt. Helaas werd dit heugelijke feit niet opgepakt door de uitgenodigde pers. Illustraties: laatst bijgewerkt: |
Toespraak 4 november 2018
Beste mensen, We zijn hier bijeen voor een bijeenkomst waar we trots op zijn en toen we hoorden dat datgene wat we zo graag wilden door kon gaan ook blij mee zijn. Maar, als we er langer bij stilstaan is dit ook een bijeenkomst met een zwart randje. Voordat ik begin stel ik u graag voor aan twee nabestaanden van Hartog Polak, Marloes Hautman en Sylvia Veffer die met hulp van velen, zoals Gerrie Veffer, ervoor hebben gezorgd dat wij hier vandaag staan. Ik ben Rob Snijders, historicus en maker van www.joodsamsterdam.nl en tijdens het proces rond de steen heb ik geholpen. Dat proces duurde vanaf juni 2008 tot nu, ruim tien jaar. Wij heten u van harte welkom, nabestaanden, belangstellenden en het Holiday Inn Express City Hall. Terug naar het verhaal. Wanneer Hartog Polak, geboren in 1866 ergens in 1950 overleden was in een bed, desnoods in Rusthuis Van Zweden op de Plantage Parklaan 6, waar hij aan het einde van zijn leven woonde, dan hadden wij hier vandaag niet gestaan. Als de 34 personen, Hartog en zijn vrouw Vrouwtje, zijn 11 kinderen en 21 kleinkinderen, hun leven hadden mogen leiden en oud hadden mogen worden, ook dan hadden we hier niet gestaan. Dan was het pandje op de Valkenburgerstraat 14, dat Hartog in 1928 liet bouwen nadat café Borstel, dat hier stond, was ingestort, een klein bedrijfspand geweest met een eenvoudige eerste steen met weinig emotionele waarde. Weinig emotionele waarde voor de nabestaanden, maar ook voor Joods Amsterdam. Café Borstel. Het stond hier voor het pand van Hartog. Mevrouw Borstel, Klara Borstel – Engelsman was in 1944 met haar leeftijd van 102 de oudste Nederlander die op moest komen voor de ‘Arbeitseinsatz’, zich meldde, en in Auschwitz vermoord werd. Auschwitz en Sobibor werd ook de eindbestemming voor veel nakomelingen van Hartog en Vrouwtje. Ook voor Hartog op 26 januari 1943. Zijn echtgenoot Vrouwtje was al in 1910 overleden. Hartog werkte hier in de Valkenburgerstraat. Het is nog maar een paar maanden geleden dat het Stadsarchief aandacht besteedde aan de vlakbij gelegen Rapenburgerstraat. Er werd verteld wie er gewoond hadden. Pand voor pand en steeds die sterfdatum, ergens tussen 1941 en 1945, ergens in Polen. Het is goed dat al deze mensen genoemd worden. Volgens het gezegde is het immers zo dat zolang je genoemd wordt, je niet voor de tweede keer sterft. Maar het verhaal over een straat is groter dan het verhaal over die oorlogsjaren. De Valkenburgerstraat Hoewel de straat een straat van het Amsterdamse proletariaat was, vond ook middenstand een plek en had er haar winkels en fabriekjes en er waren ook scholen. Zo was op nummer 3, dit pand was nummer 14, dus aan de overzijde, de Markengrachtschool. Een Openbare Lagere School, geen Joodse school, hoewel de overgrote meerderheid van de kinderen Joods geweest moet zijn. Op nummer 8 woonde de familie Barmhartigheid. Ze verkochten brood en hadden een brooddepot van de fabriek aan de Vijzelgracht die op initiatief van Samuel Sarphati werd opgericht. Op nummer 36 woonde een concurrent van Hartog Polak, de heer Leger en hij was er tot 1932 gevestigd. Aan de overkant, de nummers 9 – 39, waren voor het Zonnehofje. De naam was een soort van humor, want armer kon het niet en in deze slop kon men veel vinden maar de zon nauwelijks. Tussen 41 – 49 was de volgende slop, de Haringgang. Een groot bedrijf was er op de nummers 72 – 102, diamantslijperij Rudelsheim. Voordat Rudelsheim hier zat was er een slop die op de Valkenburgerstraat uit kwam, de Liefdegang. Z en S Rudelsheim kochten dit gebied in 1887 op en betaalden dfl 4031,- om hier hun diamantslijperij te bouwen. De werklieden in deze diamantslijperij stuurden in juli 1906 een telegram naar Alfred Dreyfus, de Frans-Joodse soldaat waar de Dreyfus affaire naar genoemd is- hij werd ten onrechte beschuldigd van spionage voor Duitsland en het antisemitisme in Frankrijk had hier een duidelijke rol in. In deze telegram stond: “De gezamenlijke diamantbewerkers der fabriek Gebroeders Rudelsheim zijn van ganscher harte verheugd door het volledige eerherstel u geworden en bieden u de verzekering aan van den eerbied en de bewondering die zij gevoelen door de onverzettelijke wilskracht door u getoond in de lange jaren van u martelaarschap.” Op nummer 100 was er nog een diamantslijperij, van de firma Gomperts. Op nummer 108 werd op 16 juli 1912 bokser Ben Bril geboren als de op één na jongste in een gezin met zeven kinderen. Ben haalde acht keer de Nederlandse titel in zijn gewichtsklasse en weigerde deel te namen aan de Olympische Zomerspelen in 1936. Ben overleefde met zijn vrouw Celia en zoon de kampen Vught, Westerbork en Bergen-Belsen. Hij overleed op 11 september 2003 en is begraven op Muiderberg. De nummers 169 – 195 vormden de beroemdste slop van de Valkenburgerstraat, de Rode Leeuwengang. Vernoemd naar een stenen leeuw bij de ingang van de slop. Er woonden 300 mensen in 39 eenkamerwoningen. Op nummer 184 is nog steeds een ander Joods spoor van deze straat zichtbaar. De gevelsteen van Salomon Menist. De steen werd in 1888 geplaatst. Op 188 was de beroemdste matzebakkerij van Amsterdam gevestigd. In 1879 berichtte de directie van de Broodfabriek De Haan dat men van plan was om in januari 1880 de in aanbouw zijnde kolossale fabriek te openen. De fabriek werd uiteindelijk geopend op zaterdagavond 28 februari 1880. De gevelsteen van dit pand is, toen het gesloopt werd, verwijderd en gerestaureerd en herplaatst in de ingang van de parkeergarage die nu op de plek van de fabriek is gevestigd. Op 195 was een synagoge gevestigd van Changarei Tsion (Bikdei Koudesj). In 1907 werd herdacht dat de synagoge er 25 jaar zat, de oprichting was dus in 1882. De vereniging zelf vierde in 1925 haar 60-jarig jubileum, en zal dus uit 1865 stammen. Valkenburgerstraat 202 – 210 is het vierde spoor van het Joodse verleden van deze straat dat nog zichtbaar is. Het huizenblok is gebouw in 5637 (1877). De eerste steen is gelegd door Mietje W. Speyer en Elisabeth J. Speyer. Beste mensen, ik nam u mee door een stukje van de Joodse geschiedenis van deze straat. Het is onvoorstelbaar dat er zo weinig over is van de rijke geschiedenis van deze belangrijke, levendige straat, die voor een groot deel bevolkt werd door het Amsterdams-Joodse proletariaat. Met de onthulling van de steen brengen we een stuk Joodse geschiedenis terug. Als twee bewakers van de Joodse geschiedenis vinden we straks aan de kant van het Jonas Daniel Meijerplein de gevelsteen van de zusjes Speyer, en aan deze kant de steen van Hartog Polak. De steen is terug op de plek waar hij hoort en vormt niet alleen een herinnering, maar ook een bron van vragen. Waar komt de steen vandaan, wat is er gebeurd en welk verhaal is er te vertellen over de Joodse geschiedenis van deze straat en van Amsterdam – Mokum, waar ooit 10% van de inwoners Joods was. Maar ook keer ik terug naar het gezegde uit het begin van deze toespraak, namelijk dat je niet voor de tweede keer sterft zolang je genoemd wordt. Hartog Polak blijven we noemen, zijn geschiedenis leeft. |