Erica van Beek moest in de loop van de Tweede Wereldoorlog naar de Martha-Stichting. Erica had een Joodse moeder en een niet-Joodse vader en kwam bij deze protestante organisatie terecht nadat haar moeder was opgepakt en gedeporteerd en ze door toedoen van andere familieleden niet bij haar vader mocht blijven.
Erica werd in de Martha-Stichting niet als Joods kind behandeld, kreeg christelijke godsdienstlessen, een christelijke opvoeding en was er een van de vele pupillen. Haar moeder werd vermoord, Erica overleefde de oorlog. Nam deze Martha-Stichting Erica op als Joods kind, om haar een veilige plek te geven om de oorlog door te komen? Was deze door-en-door protestantse plek een toeval, of schuilde er meer achter? Waren er wellicht meer Joodse kinderen die bij de Martha-Stichting de oorlog doorkwamen? Hoe zat dit?
De Martha-Stichting werd op 31 januari 1883 opgericht en richtte zich op ‘het onverzorgde kind’. Dat moet gezien worden als verwaarloosde kinderen en in het archief van de Martha-Stichting zijn de redenen van de verwaarlozing te lezen. Dit waren redenen als overleden ouders, zwakbegaafde ouders, werkloosheid, drankzucht etc. Tal van redenen waarom het welzijn van de kinderen bedreigd werd. De kinderen werden opgenomen in deze instelling en ze werden verzorgd.
In de doelstelling van de stichting stond dat er geen onderscheid gemaakt zou worden naar de godsdienstige gezindte van de pupillen, ze moesten wel onder de 15 jaar zijn. De stichting was aangesloten bij de Centraal-Bond voor Christelijk-Philantropische inrichtingen in Nederland en werkte samen met verschillende organisaties en tehuizen, gemeenten en instellingen en had verschillende locaties. Het archief van de Martha-Stichting (delen zijn compleet en delen ontbreken) bevindt zich bij de VU in Amsterdam.
Het opnemen van Joodse kinderen is conform de statuten, maar het opnemen van Joodse kinderen tijdens de oorlog is van een andere dimensie. Dit was niet toegestaan, Joodse kinderen moesten naar Joodse instellingen en de Stichting had in de problemen kunnen komen. En toch gebeurde het en zijn er sporen van te vinden. Welke sporen?
Max Rosenbaum
De administratie van de Martha Stichting is helder. Max Rosenbaum (Wenen, 24 februari 1925) werd op 8 september 1940 ingeschreven in de Martha Stichting en verbleef daar tot 5 oktober 1942. De verpleegkosten van ƒ 350,– werden door vader, Dr. Walter Rosenbaum betaald. Walter Rosenbaum was Joods en werd geboren op 18 december 1889 in Szczakowa in Polen. Hij huwde op 10 september 1922 met Johanna Wolezitz en zij kregen één kind, Max. Walter was advocaat en het gezin woonde op de Deutschmeisterplatz in Wenen tot 1938. Tijdens de oorlog verbleef het gezin als vluchteling in Nederland en overleefde hier de oorlog in de onderduik. In 1946 keerde het gezin naar Wenen terug en woonden op de Laudongasse 12. Walter overleed in Wenen op 24 juli 1953, Johanna op 1 juni 1973. In 1956 veranderde Max de familienaam en hij overleed op 28 november 2002 in Wenen. Max was gehuwd, zijn vrouw werd geboren op 24 april 1927 in Edelstal. Hoewel de Joodse afkomst van Max niet geregistreerd werd in de administratie van de Stichting is de Joodse afkomst van het gezin duidelijk, ook de Stichting moet het geweten hebben.
Alexander Kwetsie
Alexander Kwetsie kwam in de oorlog in de Martha Stichting terecht. Alexander werd in Wassenaar geboren op 25 september 1928 en overleed op 16 december 2011 in Kloosterzande. Hij was de zoon van Alexander Kwetsie (Den Haag, 5 maart 1882 – Auschwitz, 30 september 1942). Het grootste deel van het gezin werd in de oorlog vermoord. Ook voor Alexander werd ƒ 350,– verpleegkosten berekend die door vader werden betaald – een bedrag met een koopkracht van € 2500,- in 2017. Alexander verbleef meerdere keren in de Martha Stichting. In ieder geval werd hij er op 4 juni 1941 heringeschreven.
Erica van Beek
Erica van Beek had een Joodse moeder die ten tijde van het inschrijven van Erica bij de Stichting gedeporteerd was. Dat was de reden waarom het gezin niet meer compleet was. Ook dit feit was bekend en Erica verbleef tot ver na de oorlog bij de Stichting.
De Martha Stichting
Het opnemen van Joodse kinderen in de Martha Stichting had deze organisatie in grote problemen kunnen brengen bij de bezetter. In het geval van Erica hadden de verantwoordelijken bij de Stichting kunnen doen alsof het niet duidelijk was dat Erica een Joodse moeder had. In het geval van Alexander en Max was de Joodse afkomst overduidelijk. Deze kinderen werden er onder hun eigen familienaam ingeschreven. De inschrijving en registratie was toen aanwezig zoals ook nu de gegevens te vinden zijn. Een aantal personen in de instelling hebben het belang van deze kinderen laten prevaleren en ondanks de kritiek die op vele instellingen zoals de Martha Stichting op pedagogisch gebied kan worden gegeven is er wel bijgedragen bij het overleven van de oorlog door deze kinderen. Het opnemen van meerdere Joodse kinderen in deze instelling kwam naar voren tijdens een onderzoek naar andere gegevens, een dieper onderzoek naar deze rol van de Martha-Stichting zou moeten worden uitgevoerd.
bron:
VU Amsterdam, Archief Martha Stichting (270) doos 84, inschrijvingskaart Max Rosenbaum,
VU Amsterdam, Archief Martha Stichting (270) doos 84, inschrijvingskaart Alexander Kwetsie,
Claims Resolution Tribunal, in Holocaust Victim Assets Litigation case no. CV96-4849 – accounts Walter Rosenbaum.
illustraties:
VU Amsterdam, Archief Martha Stichting (270) doos 84, inschrijvingskaart Max Rosenbaum,
VU Amsterdam, Archief Martha Stichting (270) doos 84, inschrijvingskaart Alexander Kwetsie.
laatst bijgewerkt:
26 september 2019