Een bijzonder pand staat op Nieuwe Keizersgracht 58. Nu wordt er psychotherapie gegeven en met name in het souterrain zijn een aantal alternatieve genezers te vinden. Veel mensen weten niet wat dit pand betekende voor de Joodse geschiedenis. En dat is nogal wat. Nieuwe Keizersgracht 58 is waarschijnlijk het meest tragische pand van de stad.
Vroege geschiedenis pand
Dit deel van de stad werd gebouwd als onderdeel van de Tweede Uitleg. De hoofdgrachten werden in de zeventiende eeuw doorgetrokken over de Amstel. Nummer 58 is een dubbel grachtenpand, hiervoor werden in 1723/1724 twee kavels aangekocht door Benjamin Nunes Henriques, een van de financiers van de Verenigde Oostindische Compagnie. Het pand is twee keer zo breed als een standaard grachtenpand. Dat gaf al direct een indruk over de rijkdom van de eerste bewoner die hier in klassieke stijl een dubbel woonhuis met souterrain liet bouwen. Ook het interieur was rijk versierd; zo verschijnt in de salon een rococo-plafondschildering, gemaakt door bekende schilder Jacob de Wit. Terzijde: een dochter van Benjamin, Rachel, trouwde met Isaac de Pinto en nam een bruidsschat mee van ƒ 217.570,-.
Geschiedenis familie Jitta
Rond 1739 werd Nathan Joseph Jitta geboren. Hij woonde in Bamberg en zijn ouderlijk huis stond daar aan de Kesslergasse. In november 1773 vertrok hij uit zijn geboorteplaats en ging naar Brussel. Hij zou daar ontvangen worden door Charles-Joseph, Prins de Ligne, een charmeur die kind aan huis was bij verschillende Europese hoven. De prins had belang bij deze ontmoeting, Nathan had toen al belangrijke handelscontacten. Nathan werd tot handelsagent en directeur van Fagnolle benoemd. Hij mocht zich daar als Jood probleemloos vestigen, maar Fagnolle, in Henegouwen, bleek niet meer te zijn dan een kasteel en twee aan elkaar verbonden huizen, die eigenlijk stallen waren geweest.
Het handelsavontuur liep op niets uit en vijf jaar later woonde Nathan in Amsterdam. In 1778 trouwde hij met Jutche Aron van Dorth (Judith Arons) en ze gingen wonen aan de Jodenbreestraat. Tussen 1780 en 1794 krijgt het echtpaar acht kinderen, Charlotte (Tsartel), Joseph, Henriëtte (Hindala), Rebecca (Riwka), Helena (Hirsale), Cato (Jetta) en op 29 november 1792 Wolf. In 1794 volgde een kind dat snel na de geboorte overleed en op Zeeburg werd begraven.
Nathan, die als stamvader gezien kan worden, ziet zijn nageslacht snel uitbreiden. Weliswaar trouwen dochters Charlotte en Helena niet, maar Henriëtte trouwde met Mozes Alvarez, een onderwijzer, Rebecca trouwde met Mozes Orgelist en kreeg vijf kinderen; Cato trouwde met boekverkoper Joseph Leemans en kreeg twee dochters en Wolf trouwde met Etta Simon Cohen, werd een geslaagd handelaar en ze kregen drie zoons; Alfred, Simon Wolf (1818) en Josephus (1820).
De handel waar Wolf zich in begeeft betreft ook juwelen en zo zijn een aantal juwelen van de familie Van Oranje-Nassau via Wolf aangeschaft.
Rond 1820 woonde dit gezin al aan de chiquere Zwanenburgwal. Nathan overleed op 13 februari 1829 in Amsterdam en hij werd begraven op de Joodse begraafplaats in Muiderberg, Wolf overleed op 28 mei 1850. De familie Jitta zou van groot belang worden in de Nederlandse geschiedenis. Bij het vastleggen van de familienamen tijdens de Bataafse Republiek in 1812 zorgde Nathan ervoor de familienaam Josephus Jitta werd.
Sim Josephus Jitta
Simon Wolf werd Sim genoemd en hij woonde vanaf 1 juni 1853 in het pand op de Nieuwe Keizersgracht 58.
Het is een mooi pand, aan de rand van de oude Jodenwijk, in een deel waar voorheen de rijke en vooraanstaande Sefardische Joden woonde. De entree heeft marmeren vloeren, de rest van het pand is rijk versierd. In 1840 huwde Sim met Nanette Zadok Dresden. Nanette voldeed aan drie belangrijke criteria. Ze was Joods, Hoogduits en kwam uit een familie met geld en contacten. Haar vader was al overleden en Nanette nam als bruid een bruidsschat een bedrag mee wat tegenwoordig een waarde van € 400.000,– zou vertegenwoordigen. Bij het huwelijk waren belangrijke Joodse families uit Amsterdam vertegenwoordigd, zoals de families Van Raalte, Dresden, Oppenheim, Keijzer en Embden.
Na de dood van Wolf in 1850 gingen zijn drie zoons verder met het bedrijf onder de naam W. Josephus Jitta & Zonen, of soms, als dat voor de handel beter uitkwam, W. Josephus Jitta et Fils. Ze leverden juwelen aan verschillende vorstenhuizen. Zo was Koningin Sophie vaste klant, en daarna werden haar nicht princesse Mathilde Bonaparte en haar schoonzus Königin Olga von Württemberg ook klant.
In 1860 krijgen de broers een brevet waarin ze tot hofleverancier van Hare Keizerlijke Hoogheid Mathilde worden benoemd. Mathilde was dol op sieraden, een mooi gegeven voor Josephus Jitta. In 1887 was Sim de enige van de drie broers die nog in leven was. In dat jaar taxeerde het bedrijf de juwelen van de net overleden Koningin Sophie.
Naast zijn werk bekleedde Sim ook een aantal maatschappelijke functies – vaak ook reden om vooraan in de sjoel een plaats te krijgen. Hij was lid van de kerkenraad, zat in het hoofdbestuur van de Maatschappij tot Nut der Israëlieten in Nederland en hij was voorzitter van de Permanente Commissie tot Behartiging der Belangen van de Israëlieten in Nederland en hij leidde het bestuur van het Nederlands Israëlitisch Seminarium.
Sim streefde naar een verkleining van de kloof tussen christenen en Joden en wilde samen met Ahasverus Samuel van Nierop in 1859 zelfs aanpassingen in de Joodse eredienst laten doorvoeren. Sim werd ook geaccepteerd bij niet-Joodse organisaties en hij was lid van de Groote Club.
Sims huis stond vol met meubelen, schilderijen, kunst, bustes, heiligenbeelden, een altaarkruis en dergelijke. Het huis stond zo vol dat in 1897, na het overlijden van Sim (18 februari) het veilinghuis Frederik Muller een aparte catalogus liet maken. Ondanks dat Sim zich zowel in de Joodse als niet-Joodse gemeenschap bewoog heeft hij in zijn leven wel het antisemitisme in de Nederlandse samenleving ervaren. Een voorbeelden hiervan was het weigeren van de Amsterdamse HBS van Joodse leerlingen.
Het bedrijf werd in 1885 ontbonden, dit door een triest overlijden in de familie en het onder curatele stellen van de neef van Sim, Willem, die de plaats van zijn vader in de vennootschap had overgenomen. Sim was echter ondernemer in hart en nieren en deed meer dan alleen de juwelenhandel. In 1865 was hij voorzitter geworden van de in 1863 opgerichte Amsterdamse Kanaalmaatschappij, de organisatie die moest zorgen voor het Noordzeekanaal. Op 29 april 1870 werd de eerste steen gelegd voor de Oranjesluizen bij Schellingwoude, op 1 november 1876 werd het kanaal geopend in aanwezigheid van koning Willem III.
Sim werd op 16 juli 1867 gemeenteraadslid in Amsterdam wat hij tot 1895 bleef, hij moest toen om gezondheidsredenen stoppen. Sim overleed, zoals al gesteld, op 18 februari 1897 en hij werd begraven op Muiderberg. Sim en Nanette hadden geen kinderen.
1920
In 1920 kwam het pand met een andere bestemming naar voren. Er werd een bode gezocht voor het Diamantbewerkers Ziekenfonds waarvan, volgens de advertentie, het bureau op dit adres was gevestigd.
Hoofdkantoor Joodsche Raad
Wat er tussen het overlijden van Sim en de Tweede Wereldoorlog gebeurde met het pand is niet bekend.
In september 1941 huisde er een handelsmaatschappij in, NV Handelsmaatschappij Nedigepha, een farmaceutisch bedrijf en een dochter van het Duitse Bayer. Dit bedrijf was verwikkeld in een juridische strijd en kon niet voorkomen dat Bayer medicijnen op de Nederlandse markt bracht die dochter Nedigepha ook voerde. Op 25 oktober 1941 trok de Joodsche Raad in dit pand en wordt Nieuwe Keizersgracht 58 haar hoofdkantoor.
Wrang is het om te bedenken dat vanaf dat moment in het huis van Sim besluiten werden genomen over het leven en dood van zijn familieleden. Zo werd zijn in Amsterdam in 1886 geboren achternicht Fanny na haar onderduik in Nijmegen op 19 november 1943 in Auschwitz vermoord.
De Joodsche Raad voor Amsterdam werd in februari 1941 opgericht na een aantal gesprekken met de Beauftragter des Reichskommissars für die Stadt Amsterdam, Hans Böhmcker. De Joodsche Raad, onder voorzitterschap van Abraham Asscher en David Cohen, vertegenwoordigde de Joodse gemeenschap bij de Duitse en Nederlandse overheid. Verder was de Raad belast met de uitvoer van maatregelen ten aanzien van Joden die door de Duitse autoriteiten werden afgekondigd. Hoewel de naam anders doet vermoeden vertegenwoordigde de Raad alle Nederlandse Joden, dus ook buiten de stad. Belangrijk om te benadrukken is hierbij dat de Joodsche Raad een organisatie was van de nazi’s die Joodsche Raad heette. Joden moesten opdrachten uitvoeren waarvan ze hoopten dat deze erger konden voorkomen.
Presser schrijft over wat de sfeer in het pand was, onder andere in Ondergang, deel 1 blz. 463 – 464:
“Eén onderdeel ontbreekt, dat in en bij al deze gebouwen het werkelijk onvergetelijke, het werkelijk belangrijke element vormt: de mensen, voor wie ze er zijn. De mensen, die in die gangen, op die trappen, een weg zoeken, die iets gedaan moeten zien te krijgen, voor henzelf, voor familie, vrienden; die vechten voor hun leven en soms amok maken, wanneer de man op kamer nummer zoveel ook al geen ijzer met handen breken kan, de mensen, het is al meer opgemerkt, die de doeltreffendheid van dat apparaat wel anders moesten waarderen dan het zelf deed, op de ogenblikken, die het hen aan hun lot overliet, of, erger nog, hen in de afgrond leek te stoten.
In nog sterkere mate moet dat wel gelden van het volgende hoofdgebouw. De schrijver heeft beide tijdens de oorlog maar eenmaal bezocht, maar in zijn herinnering leeft nog het verschil: de Nieuwe Keizersgracht, met voor de deur plukjes mensen, met een zekere rommeligheid op de verdiepingen, een ouderwets huis.“
In juli 1942 werd het bekend dat de Joodsche Raad tijdelijke vrijstellingen voor de deportatie naar het oosten verstrekte. Voor nummer 58 verzamelde zich een menigte wanhopige mensen. De bereden politie stond tot aan het Waterlooplein om de massa in bedwang te houden. Deze periode was heftig in Amsterdam. De eerste oproepen werden verspreid, waaronder aan Margot Frank.
De familie Frank begon daarop in deze periode – op 6 juli om precies te zijn – met de onderduik.
De angst in de stad was groot.
Mirjam Bolle was secretaresse bij de Joodsche Raad en verhaalt in haar boek Ik zal je beschrijven hoe een dag er hier uitziet, over de onmogelijkheid van de Raad om iets te doen tegen de Jodenvervolging:
“Tijdrekken en marchanderen met namenlijsten waren de enige mogelijkheden tot verzet, en dit werd gedaan tot het moment dat dat ook geen zin meer had en de medewerkers van de raad ook op transport werden gesteld. Dat was op 29 september 1943 toen de leiding van de Raad, met familie, vrienden en betrekkingen, werd afgevoerd naar Westerbork. Aus der Fünten informeerde daar Asscher en Cohen dat de Raad was opgeheven.”
De twee jaar dat Nieuwe Keizersgracht 58 het hoofdkantoor van de Joodsche Raad was vormen de zwartste bladzijde in de geschiedenis van dit pand waarbij wanhopig getracht werd mensenlevens te sparen, zowel door medewerkers van de Raad die dagelijks gesteld werden voor onmogelijke keuzes, en anderzijds door de honderden mensen die naar dit pand trokken om te pleiten voor hun leven.
Aanbevolen literatuur:
Theo Toebosch, Uitverkoren zondebokken, een familiegeschiedenis over de familie Josephus Jitta, (2010), isbn 789023462866,
Mirjam Levie-Bolle, Ik zal je beschrijven hoe een dag er hier uitziet (2003).
Naschrift maart 2016
Buurtbewoners hebben ervoor gezorgd dat er op dit pand een plaquette is gekomen waarbij de bestemming van dit pand in de Tweede Wereldoorlog in herinnering wordt gebracht. Deze plaquette is onlangs onthuld.
bron:
archieven.nl,
Het vaderland, 14 dec 1923,
Toebosch, Theo, uitverkoren zondebokken (Amsterdam 2010),
Bolle-Levie, Mirjam, Ik zal je beschrijven hoe een dag er hier uitziet (2003)
Weekblad van den Algemeenen Nederlandschen Diamantbewerkersbond, jrg 26, 1920, no 27, 02-07-1920. Geraadpleegd op Delpher op 11-06-2022, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMIISG06:001457027:00001
foto kop:
trappenhuis van dit pand
foto’s interieur joodsamsterdam
Weekblad van den Algemeenen Nederlandschen Diamantbewerkersbond, jrg 26, 1920, no 27, 02-07-1920. Geraadpleegd op Delpher op 11-06-2022, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMIISG06:001457027:00001
foto bord met dank aan Suzanne Rodrigues Pereira
gepubliceerd:
5 mei 2016
laatst bijgewerkt:
10 september 2024