Nico Engelschman

Nico (Niek) Engelschman (Amsterdam, 12 november 1913  – Amsterdam, 27 oktober 1988) was een zoon van de Joodse Nathan Engelschman (Amsterdam, – Amsterdam, ) en de Lutherse Hendrika van der Star (Amsterdam, 16 augustus 1893). Beide ouders waren niet actief binnen hun religie. Vader Nathan was vertegenwoordiger in huishoudelijke artikelen.
Nathan en Hendrika hadden vijf zoons. Nico was de oudste en daarna volgden Henri, Rudolf, Louis en Wouter. Het gezin Engelschman woonde sinds de jaren twintig op het Hygiëaplein 37-3. Hendrika en de vijf zoons overleefden de oorlog.

Vader was tijdens de jaren dertig regelmatig werkloos, waardoor er armoede in het gezin was en Nico geen middelbare schoolopleiding kon volgen. Nico werd in april 1932 gekeurd voor militaire dienst en het gezin woonde toen op de Plantage Muidergracht 147-3. Hij was vanaf 1926 kantoorbediende bij een exportbedrijf op Nederlands-Indië (NV Nederlandsch-Indische Maatschappij tot Voortzetting der Zaken Van der Linde & Teves en R.S. Stokvis & Zonen). Hij werkte daar bij de expeditie in het bouwmaterialenarchief. Deze functie behield bij totdat de Japanners in 1942 Nederlands-Indië innamen. Het feit dat hij niet naar de middelbare school kon probeerde hij op te lossen door te gaan leren aan de Avond Handelsschool. 
Nico was lid van Mercurius, de Algemene Nederlandsche Bond voor Handels- en Kantoorbedienden. Hij kwam in de jeugdbeweging van deze bond terecht.

Politiek
Engelschman werd in 1932 lid van de Onafhankelijke Socialistische Partij (OSP), een partij die zich in 1932 van de SDAP had afgescheiden. In 1935 fuseerde de partij met de Revolutionair Socialistische Partij van Henk Sneevliet tot de RSAP. Het was een betrekkelijk kleine groepering van enkele duizenden mensen. Met name de jeugd was actief in de RSAP. Engelschman werd secretaris van de Revolutionair Socialistische Jongeren – waarvan zijn broer Hennie (Henri) eveneens lid was. Al in de winter van 1933 was Nico actief bij het ophalen van gevluchte Duitse socialisten aan de Duitse grens. In 1936 schreef hij de eenakter ‘Fascistische terreur’ over de bloedige onderdrukking door het fascisme. Dit vooroorlogse verzet zou na de bezetting gewoon doorgaan.
Er werden lezingen gehouden over seksualiteit in navolging van de psychiater en seksuoloog Wilhelm Reich (Dobrjanytsji, 24 maart 1897 – Lewisburg, 3 november 1957). Homoseksualiteit werd bij deze lezingen heel vaag aangestipt.

In de jeugdbeweging leerde Engelsman Jef Last (Den Haag, 2 mei 1898 – Laren, 15 februari 1972) en Tom Rot kennen. Ze werden gevraagd om lezingen te houden. Later begreep Nico pas dat ook Jef Last homoseksuele gevoelens had, hoewel hij dat had kunnen weten door het boek Zuiderzee dat Jef Last had geschreven en waarin dat zeker naar voren kwam.

Toen Nico vierentwintig jaar oud was werd hij zich volkomen bewust van zijn homoseksuele gevoelens. Via een advertentie in het Wierings Weekblad, een Amsterdamse huis-aan-huis advertentieblad, leerde hij in 1938 een oudere homoseksuele man kennen, een academicus.

Via Johan Ellenberger kwam hij in contact met Jhr. J. A. Schorer (1866-1957), die hij tot twee keer toe bezocht. In die tijd begon Nico zich te verdiepen in het leven van beroemde homoseksuelen uit de westerse geschiedenis. Hij begon Couperus te lezen en het werd hem duidelijk dat er een heleboel beroemde homoseksuele schrijvers waren geweest, waarvan hij nauwelijks enig idee had…

Hij besloot zich hier volledig aan te wijden en met zijn politieke activiteiten te stoppen. Sal Santen, ook RSAP-lid, beschreef hoe Sneevliet hem dit vertelde: ‘ik heb gisteravond je vriend Nico bij me gehad. Hij wil uit de partij en uit de jeugdbeweging. Het is geen politieke breuk. En een rustende schutter worden wil hij ook niet. Het ligt heel moeilijk. De jongeman is homoseksueel, heeft hij me verteld, en voelt zich verschrikkelijk eenzaam tussen al die anders gerichten, vooral omdat hij zijn geaardheid moet verbergen. Nu wil hij iets gaan doen voor de rechten van de homoseksuelen, die hij een onderdrukte minderheid noemt en het misschien ook zijn. Ik heb hem mijn zegen gegeven.’ De tweelingbroers Pim en Pam, kinderen van Sneevliet, waren heimelijk homoseksueel.

Via Schorer kreeg Benno Stokvis de naam op van Engelschman. Stokvis vroeg hem of hij een autobiografie wilde schrijven. Dat resulteerde in autobiografie III in Stokvis’ boek (De Homosexueelen. 35 autobiographieën (Lochem 1939)). De redelijk gunstige ontvangst van het boek vormde voor Engelschman de aanleiding om zijn idee dat er wat meer kon en moest gebeuren, uit te voeren. Samen met Ellenberger en Diekmann, zijn toenmalige persoonlijke vriend, ondernam hij stappen. In het najaar van 1939 verscheen een rondschrijven, waarin aangekondigd werd dat er een tijdschrift voor homoseksuelen zou komen. Het rondschrijven was ondertekend door Bob Angelo, het pseudoniem dat Engelschman voortaan gebruikte en waaronder hij bekend werd. Op 1 maart 1940 verscheen het eerste nummer van Levensrecht, Maandblad voor Vriendschap en Vrijheid. In mei waren er al 190 abonnees, de uitgave moest toen vanwege de bezetting worden gestaakt.

Verzet
Hennie (Henri; Amsterdam, 11 augustus 1916), zijn broer, en Nico kwamen in het verzet terecht en maakten thuis bij hun ouders illegale verzetskranten. Vanaf januari 1941 was dat de illegale krant De Vonk. Op 7 september 1943 verhuisde Nico naar Keizersgracht 518, en dat werd ook de plek waar de redactie van De Vonk vergaderde. Naast de kranten zorgde Nico ook voor onderduikadressen. Om zelf uit de handen van de bezetter te blijven zorgde Nico dat hij veelvuldig op andere adressen verbleef.
In 1942 meldde Nico zich aan voor de Toneelschool Amsterdam. Hij was half-Joods maar de opleiding durfde hem niet aan te nemen. Wel mocht hij informeel de lessen bijwonen. Hij nam acteerlessen en gaf bij hem thuis illegale voorstellingen, waarmee hij gedurende de laatste periode van de bezetting in zijn levensonderhoud voorzag. Van de bevrijding sloot hij zich aan bij Toneelgroep 5 mei 1945, een gezelschap dat bestond uit acteurs die geen lid waren geweest van de door de bezetter ingestelde Kulteurkamer.

Na de oorlog
In 1946 besloot Nico om zich in te blijven zetten voor de emancipatie van homoseksuelen. Het blad Levensrecht maakte in 1946 een doorstart en vanuit de lezers werd de Shakespeareclub opgericht, de eerste Nederlandse vereniging van en voor homo’s. Later werd de vereniging het COC genoemd. Negentien jaar lang was Engelschman het gezicht van het COC, onder het peudoniem Bob Angelo. In 1962 trad hij terug.
Nico bleef toneelspelen en regisseerde ook. Hij was te zien in het theater, in speelfilms en op de TV. Zo speelde hij in de jeugdserie Floris en ook in Keetje Tippel.

Op het persoonlijke vlak had Nico enkele langdurige relaties. Zijn laatste man was Jan Onrust (? – Amsterdam, 3 februari 2023), met wie hij vanaf 1972 samenwoonde tot aan Nieks dood in 1988.

De brug die vanuit het centrum naar het Homomonument loopt is vernoemd naar Niek Engelschman.

 

 

bron:
Nico Engelschman, Stadsarchief Amsterdam, Archiefkaarten, archiefnummer 30238, inventarisnummer 1412.
Nathan Engelschman, Stadsarchief Amsterdam, Archiefkaarten, archiefnummer 30238, inventarisnummer 224.
Nico Engelschman, Stadsarchief Amsterdam, Militieregisters, archiefnummer 5182, inventarisnummer 4483.
Nico Engelschman, wikipedia, https://nl.wikipedia.org/wiki/Nico_Engelschman (geraadpleegd 25 december 2024).

gepubliceerd:
25 december 2024

laatst bijgewerkt:
25 december 2024