Samen met zijn bondgenoten verliest Duitsland de Eerste Wereldoorlog. Het heeft op 1 november 1918 zijn nederlaag moeten erkennen en krijgt te maken met een door de overwinnaars opgelegde, welhaast niet te torsen, schuldenlast. Met als gevolg de eerste jaren na deze oorlog een hyperinflatie en een werkeloosheid die zich in omvang niet eerder lijkt voorgedaan te hebben. Nederland, dat officieel buiten de oorlog is gebleven, oogt welvarend. Voor Duitse meisjes lijkt ons land dan ook bij uitstek een plek waar in korte tijd geld te verdienen is. Gezien de grote vraag naar huishoudelijk personeel komt algauw een stroom van meisjes naar Nederland op gang. In de jaren twintig en in het begin van de jaren dertig moeten dat er meer dan honderdduizend zijn geweest.
Joodse medeburgers krijgen de schuld van alle ellende
In het voorjaar van 1933 worden in Duitsland verkiezingen gehouden. Als grote winnaar komt Hitler aan de macht. Hij belooft orde op zaken te stellen en roept spoedig na zijn overwinning de eigen dienstmeisjes uit het buitenland terug. Hij heeft hen immers zelf hard nodig bij de wederopbouw van zijn eigen land en om het klaar te stomen voor een revanche in een volgende oorlog. Van overheidswege worden joodse medeburgers als zondebok uitgeroepen. Spoedig volgen isolerende maatregelen. Uiteindelijk zouden deze maatregelen resulteren in een poging de joodse bevolkingsgroep als geheel uit te roeien, zowel in Duitsland als ook in de rest van Europa. De toestand is weldra zo dreigend dat tal van joodse meisjes alsnog als dienstmeisjes naar Nederland proberen uit te wijken. Tot 30 mei 1934 is het mogelijk om als buitenlanders Nederland in te komen. Tenminste, als je over een geldig paspoort beschikt en kunt aantonen dat je financieel onafhankelijk bent. Na die datum wordt het moeilijker om toegelaten te worden. Voornamelijk alleen nog economische argumenten zijn dan bepalend.
Schiermonnikoog lijkt een veilige plek
Door isolering van joodse medeburgers en de hieruit voortvloeiende dagelijkse beperkingen, besluit Minna haar geboortestad Hamburg te verlaten en naar Nederland uit te wijken. Ze reist zonder veel problemen naar de stad Groningen. Waarom nu juist deze stad? Dat blijft giswerk. Vermoedelijk doet ze dit vóór 30 mei 1934. Tot die datum legt de Nederlandse overheid immers vluchtelingen nog geen extra beperkingen op. Navraag bij de Groninger Archieven levert op dat ze zich niet in de burgerlijke stand van deze stad laat inschrijven. Haar verblijf aldaar moet dus van korte duur zijn geweest. Of Schiermonnikoog al vooraf de eindbestemming van haar vlucht is, blijft ook één van de vele nog open vragen.
Huishoudster bij de familie Onnes
Vermoedelijk krijgt ze in Groningen, via haar contactadres of de aldaar gevestigde arbeidsbeurs, te horen dat eilandbewoner Minne Onnes (1878-1953, foto links), uitvoerder van projecten voor Rijkswaterstaat op Schiermonnikoog, naarstig op zoek is naar een nieuwe huishoudster. Hij had namelijk eerder een Duits dienstmeisje, maar die heeft verkering gekregen met een kelner en is met hem naar de vaste wal verhuisd. Minne Onnes heeft iemand nodig die zijn huishouden doet en vooral ook zijn bedlegerige vrouw, Sietske Tilstra (1876), verzorgt. Hij woont met zijn vrouw aan de Langestreek om de Noord, in het derde huis aan de oostzijde van de Badweg.
Minna is van mening dat Schiermonnikoog voor haar voorlopig veilig is. Huishoudelijk type als ze is, is het werk dat ze dagelijks bij de familie Onnes doet als het ware op haar lijf geschreven. Ze steekt de Waddenzee over. Als onderdak krijgt ze het huisje in de achtertuin toegewezen. Daarin verblijft ook zijn vrouw. Op 19 juli 1934 gaat Minna naar het gemeentehuis op de Nieuwestreek en laat zich bij de plaatselijke ambtenaar inschrijven. Weldra merkt Onnes dat Minna een lot uit de loterij is. Ze houdt van aanpakken, leert zichzelf snel aan te passen, zich verstaanbaar te maken door Nederlands te spreken. Alhoewel zij in haar uitspraak haar afkomst niet verloochent. Ze is een gemoedelijk, vriendelijk en praatgraag type, is dol op katjesdrop, kan uitstekend koken en gek op kinderen. Deze komen dan ook wat graag bij haar buurten. Op uitdrukkelijk verzoek van sommige ouders geeft ze eilander meisjes Duitse les. Tijdens het lesgeven zingt ze graag. Samen worden dan ook uit volle borst liedjes gezongen zoals Das Wandern ist des Müllers Lust en Sah ein Knab ein Röslein stehn.
Het leven van joodse medeburgers wordt in Duitsland almaar onmogelijker. Zo beleeft Minna op het eiland enkele, welhaast, onbekommerde jaren en verricht bovendien ook bij haar buurvrouw, weduwe Baudet, allerhande hand- en spandiensten. De alarmerende berichten uit Duitsland, doen haar echter wel in toenemende mate bezorgd zijn. Winkels en zaken van joodse burgers worden geboycot; beroepen mogen niet meer uitgeoefend worden; van het economisch en sociaal leven worden ze uitgesloten. Een onafgebroken reeks discriminerende maatregelen maakt het leven van joden in nazi-Duitsland onmogelijk. Heel wat joodse burgers proberen alsnog het land te ontvluchten. Evenals andere landen sluit echter ook Nederland almaar meer de grenzen voor vluchtelingen. Worden ze zonder een geldige werk– of verblijfsvergunning aangehouden, dan stuurt Nederland vanaf 1938 vluchtelingen terug. Alleen de illegale weg biedt dan nog uitkomst.
Zus Githel en zwager Ludwig komen ook naar het eiland
Sietske, de vrouw van Minne Onnes, overlijdt op 20 januari 1937, bijna 61 jaar oud. De persoonlijke omstandigheden van haar zus en haar man lijken inmiddels onhoudbaar. Kordaat als Minna is, vraagt ze Onnes of beiden naar Schiermonnikoog mogen komen en tijdelijk ook in zijn tuinhuis onderdak kunnen krijgen. Onnes stemt toe en zo weten haar beide familieleden Duitsland toch nog te ontvluchten. Op 20 februari 1937, een maand na de dood van Sietske, komen ze op Schiermonnikoog aan, laten zich op het gemeentehuis inschrijven. Even later huren zij van Jan IJes Teerdstra huize Nova, aan de Noorderstreek. Ludwig pakt op het eiland zijn beroep van maatkleermaker weer op. Wanneer je een pak of jurk nodig hebt, ga je naar hem toe. Hij neemt de maten op, laat je een stof uitzoeken en gaat vervolgens aan de slag en maakt pak of jurk klaar. Onder de benaming ritueel Joodse familie roept hij bovendien tijdens de zomers van 1938 en 1939 in het Nieuw Israelietisch Weekblad badgasten op om hun vakantie op Schiermonnikoog in zijn pension door te brengen.
Na de Kristallnacht komen ook haar ouders
In de nacht van 9 op 10 november 1938, de zogeheten Kristallnacht, worden in Duitsland vele huizen en winkels van joodse medeburgers verwoest en in brand gestoken en worden enkele honderden vermoord. Een maand later besluit de Nederlandse regering de grenzen definitief voor vluchtelingen te sluiten en richt de overheid in 1939 kampen in, waaronder ook Westerbork, waarin vluchtelingen voortaan opgevangen worden.
De trek naar de stad Groningen
Op 10 mei 1940 vallen Duitse troepen Nederland binnen en na een bombardement op de binnenstad van Rotterdam geeft Nederland zich over en volgt een bezetting van vijf jaar. Op de zestiende van diezelfde maand verschijnen de eerste Duitse soldaten op Schiermonnikoog. De betrekkelijke veiligheid op het eiland lijkt nu voorbij. Of de komst van deze soldaten heeft meegespeeld om het eiland te verlaten, blijft ongewis. De ouders van Minna vertrekken echter op 26 oktober 1940, samen met haar zus en haar man, en vestigen zich in de stad Groningen. In deze stad hebben zich inmiddels al heel wat joodse medeburgers gevestigd. Ze huren een woning aan de Praediniussingel, no. 3. Het is echter op dit adres dat iets meer dan een half jaar later, op 2 juni 1941, vader Max Marcus, op 73 jarige leeftijd overlijdt. Niet lang daarna heeft een verhuizing plaats naar de Van Heemskerkstraat 3b. Op 3 mei 1942 wordt het dragen van een gele ster door joodse medeburgers verplicht en op 15 juli 1942 rijdt het eerste transport van Joodse medeburgers vanuit de randstad naar kamp Westerbork, in Drenthe.
Enkele reis Sobibor
Eind april of begin mei 1943 wonen ze nog steeds op dit adres wanneer gemeentelijke politie-agenten aanbellen. Zowel Ludwig als ook zijn vrouw en schoonmoeder worden, met een beperkte toegestane vracht aan bagage, naar het hoofdstation afgemarcheerd en gaan op transport naar Westerbork. Zoals dit steeds op een dinsdag gebeurt, gilt ook op de dinsdagmorgen van 18 mei 1943 om 4.00 uur de stoomfluit op de keuken. Het is een geluid dat iedereen door merg en been gaat, en minutenlang aanhoudt. In de verduisterde barakken gaan de lampen aan en loopt de barakkenoudste met transportlijsten naar het midden van de zaal en leest onder doodse stilte de namen op van hen die op transport moeten. Die morgen worden ook de namen opgenoemd van moeder Harriet Marcus-Israël, van haar dochter Githe Marcus–Kronthal en haar schoonzoon Ludwig Kronthal. Met enige ruwheid worden ze samen met vele anderen naar de, uit wagons bestaande, gereedstaande trein afgemarcheerd en de wagons ingeduwd. Na enige tijd zet de trein zich in beweging met totaal 2.511 Joodse medeburgers aan boord. Na een lange reis van enkele dagen komt de trein met haar menselijke lading op 21 mei 1943 in Sobibor aan. Diezelfde dag is het voor velen, zoals ook voor haar moeder en haar zus en zwager, meteen ook hun laatste dag.
Minna verliest haar verblijfs- en werkvergunning
Het bevalt Minna blijkbaar op het eiland. Ze gaat in elk geval niet met haar ouders, zus en zwager mee, maar blijft in het tuinhuis van Onnes aan de Langestreek om de Noord wonen en zijn huishouden verzorgen. Onnes is echter wel verplicht om geregeld voor haar bij het Rijksarbeidsbureau te Den Haag verlenging van de betreffende werkvergunning aan te vragen. Tot en met 31 december 1941 is dat geen probleem en wordt een dergelijke vergunning verstrekt. Maar, na die datum hoeft hij niet meer op een verlenging te rekenen. Dat valt echter nog mee. Even later krijgt Onnes voor Minna immers toch nog een verlenging tot en met 31 mei 1942. Ze beseft nu dat het menens is en dat zij na die datum officieel als een ongewenste vreemdeling genoteerd staat. Ze neemt haar voorzorgsmaatregelen, komt in contact met de beide ongetrouwde gebroeders Abraham en Levi Simon Bollegraaf (resp. in 1909 en 1915) in Siddeburen geboren. Als huishoudster kan ze bij hen meteen aan de slag. Ze vertrekt van het eiland, zonder dat eilanders dit merken en laat zich op 2 februari 1942 in de gemeente Slochteren inschrijven. Levie Bollegraaf is verloofd en trouwt op 15 mei 1942 te Slochteren met de uit Delfzijl afkomstige Frouwkje Pels (1921).
Op 2 juni 1942 heeft hun inzegening in de synagoge van Hoogezand plaats. Door te trouwen menen ze namelijk voor gedwongen vertrek gespaard te blijven. Dat blijkt echter een misvatting. Op 10 juli van datzelfde jaar krijgen de beide broers Bollegraaf een oproep om zich via Groningen in Westerbork te melden om zogenaamd in Duitsland te werk gesteld te worden. Frouwkje en Minna blijven achter. Na enkele maanden gevangenschap in Westerbork, gaan beide broers op transport naar vernietigingskamp Auschwitz–Birkenau. Levi wordt op 30 september 1942 vermoord en zijn broer Abraham, anderhalf jaar later, op 31 maart 1944.
Na berusting, duiken beide vrouwen toch onder
In een brief, gedateerd op 28 september 1942 en geadresseerd aan de familie Onnes te Schiermonnikoog, noemt Minna spullen die van haar nog bij hem thuis staan. Het gasfornuis mag hij lenen, dat geeft ze echter niet weg, het is van haar moeder. Wanneer ze geluk heeft en in Nederland terugkomt, zou ze dat graag weer willen gebruiken. De rest mag Onnes houden. Bovendien schrijft ze dat onze (blijkbaar die van haar en van Frouwkje) rugzakken en broodzakken klaar staan, voor het geval dat ze hen komen halen. (Het origineel van deze brief – of eigenlijk een aan twee kanten beschreven kaartje – is aanwezig in het archief van het Bunkermuseum op Schiermonnikoog.
Tussen eind september en medio november 1942 lijkt het een en ander echter te zijn voorgevallen. Beiden laten namelijk hun afwachtende houding varen en vluchten halsoverkop in de nacht van 13 op 14 november 1942. Hoogstwaarschijnlijk duiken ze eerst nog even samen onder te Schildwolde. De omstandigheden zijn blijkbaar zodanig dat beide vrouwen daarna uit elkaar gaan en op verschillende plaatsen onderduiken. Na een ontsnapping duikt Frouwkje bij haar vader Filippus Uri onder, die in Zeerijp onderdak heeft gevonden . Beiden overleven de oorlog. Frouwkje trouwt in 1948 met Kornelis Jansema, krijgt vier kinderen en overlijdt op hoge leeftijd. Haar vader overlijdt in 1957. Haar moeder en beide broers worden op hun onderduikadres verraden, opgepakt en per trein op 4 oktober 1943 naar Westerbork vervoerd. Op 18 oktober gaan ze vandaar op transport naar Auschwitz–Birkenau en zijn op 22 oktober 1943 vermoord.
Opgepakt en op transport naar Auschwitz- Birkenau
Vermoedelijk heeft Minna nog enige tijd in Sappemeer ondergedoken gezeten. Tenslotte is ook zij verraden, opgepakt en eveneens op 4 oktober 1943 naar Westerbork afgevoerd. Ze komt er in een strafbarak terecht, gaat ook op 18 oktober naar Auschwitz–Birkenau en wordt meteen na aankomst, op 22 oktober 1943, om het leven gebracht. Minna is 44 jaar oud geworden.
Met dank voor aanvullende informatie over Minna Marcus en/of haar familie en bewerking van foto’s: Ursula Gravin Von Bernstorff †, Grietje Boomsma–Kooistra, Riet van Eerden, Thijs Haasjes, Maria Hooghart, Jan Holwerda, Ruth de Jong, Tjeerd Jongsma, Johannes Kooistra, Cootje van der Ley – Fenenga †, Anne Medema, Netty Niehoff, Greet de Pater–Hooghart, Nettie Renes-Coolen †, Baukje Scheepstra, Trijn Schut † en R.S. de Vries.
Minna Marcus stond centraal tijdens de herdenking op 4 mei 2015 in de Hervormde Kerk van Schiermonnikoog. Dit verhaal is ook verschenen in ’t Heer en Feer (cultuurhistorisch tijdschrift van Schiermonnikoog) van augustus 2015. Plaatsing op deze website is mogelijk met medewerking en vriendelijke toestemming van H. G. de Vries, Schiermonnikoog.
bron:
Blaauw, H., Siddeburen in woord en beeld 1 en 2 , Bedum, Profiel, 1990 en 1998;
Blum, J., Het familieportret , Amsterdam, De Boekerij bv., 2010.;
Boiten, E.A. (e.a.), Groningen in oorlogstijd – Aspecten van de bezettingsjaren 1940-1945, Haren (Gr.), Knoop & Niemeijer, 1980; Bottema, J., Ze waren onder ons – 300 jaar Joden in Delfzijl 1642-1942 , Delfzijl, 1980;
Broekema, P., Benjamin, een verzwegen dood , Amsterdam/Antwerpen, Arbeiders Pers, 2001;
Cohen, E.A., De negentien treinen naar Sobibor, Amsterdam, Sijthof, 1985;
Gelder van J., Terug naar weggeweest – Getuigenissen over en uit Joods Groningen in de jaren dertig en veertig (plus razzialijsten met 3064 namen ), Groningen, Stichting Geldersboek, 1993;
Hamburger D. en J.C. Regtien, Joodse oorlogsmonumenten in de provincie Groningen , Bedum, Profiel, 1998;
Hamburger D., en J.C. Regtien, Joodse oorlogsmonumenten in de provincie Friesland , Bedum, Profiel, 2001;
Henkes, B., Heimat in Holland, Duitse dienstmeisjes 1920-1950 , Amsterdam, De Geus, 1995;
In Memor , Den Haag, SDU, 1995;
Poel van der S., Joodse Stadjers, De Joodse gemeenschap in de stad Groningen 1796-1945 , Assen, Van Gorcum, 2004;
Zee, van der N., Om erger te voorkomen – De voorbereiding en uitvoering van de vernietiging van het Nederlandse Jodendom tijdens de Tweede Wereldoorlog, Amsterdam, Meulenhof, 1997 ;
Zuidema–de Vries, A.; en Riet van Eerden, De brief van Minna Marcus, in Bie t Schildt, Tijdschrift van de Historische Vereniging voor de dorpen Hellum, Siddeburen, Steendam en Tjuchem, november 2012, Jaargang 12 no. 2, blz. 40-46.
Illustraties:
foto Minne Onnes,
foto Minna Marcus,
foto huwelijk Bollegraaf – Pels
Stolperstein voor Minna Marcus op Schiermonnikoog, geplaatst voor het tuinhuis waar Minna woonde. Foto met dank aan M. Schoutens.
gepubliceerd:
27 april 2016
Laatste aanpassing:
26 april 2022