Marianne Hammel van Os werd in Amsterdam geboren op 1 augustus 1920 en overleed op 14 februari 2013. Toen ze nog zelfstandig woonde begon ze aan het opschrijven van haar herinneringen aan haar jeugd in (Joods) Amsterdam. Ze stopte ermee na 24 november 2011. Ze verhuisde naar een verzorgingstehuis en had daar geen computer. De herinneringen zijn met toestemming van haar dochter Helen hier opgenomen.
Talloze herinneringen wil ik eens documenteren, plezierige en minder prettige zaken van vroeger. Ook de familie van mijn moeder wil ik memoreren, familie de Brave.
Wie is wie? Marianne (Marianna) Hammel (Amsterdam, 1 augustus 1920 – 14 februari 2013) is de dochter van Emanuel Hammel (Amsterdam, 24 januari 1889) en Hendrika (Rika) de Brave (Amsterdam, 3 augustus 1889 – Amsterdam, 2 december 1937). Naast Marianne was er een zoon Philip (Amsterdam, 10 juli 1917) die op jonge leeftijd overleed. Emanuel hertrouwde op 12 juli 1916 met Eva de Vries (Amsterdam, 6 oktober 1893 – Auschwitz, 6 maart 1944). Opa en oma op de Nieuwmarkt zijn de ouders van Emanuel, Philip Hammel (Amsterdam, 14 oktober 1860 – Auschwitz, 12 februari 1943) en Betje de Hond (Amsterdam, 27 augustus 1862 – Amsterdam, 4 februari 1958). Naast Emanuel kregen zij de volgende kinderen (ooms en tantes van Marianne): Elisabeth (Liza) (Amsterdam, 11 november 1885), Meijer (Amsterdam, 18 juni 1887), Abraham (Amsterdam, 11 januari 1888), Israël (Amsterdam, 3 april 1890), Maurits (Amsterdam, 28 februari 1891), Rachel (Chel) (Amsterdam, 22 oktober 1892 – Amsterdam, 22 maart 1958), Henriëtte (Jet) (Amsterdam, 5 januari 1894 – Sobibor, 11 juni 1943), Meijer (Amsterdam, 15 juni 1895 – Bergen, 7 augustus 1965), actrice Marie (Amsterdam, 4 december 1896 – Laren, 23 juni 1964). Moeder Hendrika de Brave was de dochter van winkelier Abraham de Brave (Hoorn, 25 april 1856) en Marianne van Praag (Amsterdam, 12 juni 1855). Abraham en Marianne hadden de volgende kinderen (ooms en tantes van Marianne Hammel), Emanuel (Amsterdam, 4 maart 1883 – Amsterdam, 20 april 1906), tandtechnicus Jesaia (Amsterdam, 8 juni 1885 – Auschwitz, 26 januari 1943), Sophia (Amsterdam, 21 november 1886), Hendrika (Amsterdam, 3 augustus 1889), Salomon (Amsterdam, 25 juni 1892), Klara (Amsterdam, 26 juli 1894 – Auschwitz, 31 augustus 1944), Joseph (Amsterdam, 30 juni 1896). Jesaia was gehuwd met Betje van der Sluis (en Bosch, 14 april 1885 – Auschwitz, 26 januari 1943) en zij hadden een dochter Dina Marianne (6 februari 1913). Klara was gehuwd met winkelier Abraham Springer (Amsterdam, 16 oktober 1893 – Sobibor, 16 juli 1943) en zij hadden twee kinderen; Marianna (Amsterdam, 17 november 1920 – Sobibor, 16 juli 1943) en Albert (Rotterdam, 16 juli 1927 – Sobibor, 16 juli 1943). Hetty Schildmeijer (1920 – 2007) was een vriendin van Marianne |
Mijn geboortehuis. Nieuwmarkt 10-3 hoog.
Op de eerste etage woonde mijn opa en oma, op de 2e etage familie De Leeuw en op de derde vader, moeder en ik. Er was op zolder een klein atelier, bewoond door mijn oom Maurits en Toon. Er was een steile trap naar boven naar mijn ouderlijke woning. De woning was natuurlijk heel klein, een voorkamer, alkoof, achterkamer, keuken en de WC was in de keuken. We hadden uitzicht op de markt en aan de achterkant was een smal steegje, waar een prostitué woonde; Marie en haar man Joop.
Mijn ouders sliepen in de voorkamer en ik in de alkoof. Ik was een verwend kind, want mijn ouders hadden een jaar ervoor hun zoon Philip aan meningitis moeten verliezen.
De buren
Op de tweede etage woonde de familie de Leeuw. Ze hadden altijd ruzie onder elkaar maar toch was het een hecht gezin. De oudste dochter werkte als verkoopster in de stoffengroothandel in de Anthoniesbreestraat, de zoon was diamantslijper. De dochter, twee jaar ouder dan ik, was nog op school. Zij gaf ons lessen in seks. Voorlichting van onze ouders hadden wij toen niet en ook familieleden gaven ons geen inzicht. Ze was een bijdehandje en masturbeerde terwijl wij toekeken, mijn andere buurmeisje en ik. Een onvergetelijk iets waar ik mijn hele leven nog aan denk. Er was ook eens een zoon van een kennis van ons, zijn achternaam weet ik nog: Pinto. Toen was hij een jongen van 10 of 11 jaar, die ging bij ons in de achterkamer doktertje spelen! Ja, dat zijn vroege jeugdherinneringen. Gek maar waar die malle herinneringen weet ik nog.
Naast ons woonde de familie Schildmeijer. De dochter Hetty (1920 – 2007 – red) was jarenlang mijn beste vriendin, daar vertel ik later nog wel over. De familie had een viszaak naast ons, zij leverde aan hotels, restaurants en ook wel aan particulieren. Zij waren voor mijn ouders veel te duur, wij kochten goedkope vis elders.
De viszaak heette (ik geloof dat hij nog bestaat) Busman. Busman leefde in mijn jeugdtijd nog, maar zat in de gevangenis. Hij had vissersschepen in IJmuiden, maar stuurde vaak lekke boten de zee op. Bemanning verdronk en hij had de verzekeringscenten. Het toneelstuk “Op hoop van zegen” van Herman Heijermans gaf de realiteit weer toentertijd.
De Schildmeijers waren wel de notabelen van de buurt. Ze gaven mijn moeder als ze ziek was of thuis kwam van het sanatorium een tong. Een hele delicatesse toentertijd ook al vanwege de duurte.
Uitzicht
Onze etage had een uitzicht op de ingang van het Waaggebouw. Toen was er een permanente tentoonstelling omdat het Waaggebouw vroeger een gevangenis was. Altijd stond er een portier bij de ingang, daardoor mocht ik dikwijls voor niets naar binnen. Daar stonden Goliath en David, grote beelden op de parterre en die vond ik als klein kind beangstigend. Ze staan nu in het Historisch Museum. Rondom het gebouw speelden we verstoppertje etc. Veel buurkinderen zijn nu overleden helaas. Joodse en ook veel niet Joodse kinderen.
Naast ons huis een hengelwinkel van Bonte, onder Oma en Opa was een karrenloods van Mendels, daar mocht ik later mijn fiets stallen.
Op de Nieuwmarkt was dagelijks een markt met vaste kramen. Veel stoffenkramen maar ook allerlei levensmiddelen. Mijn moeder had een kraam met kanten. Frans en Brussels kant, heel geliefd aan gordijnen of aan beddengoed. Een dichte kar stond daar en die was ’s avonds afgesloten. Toen ik een baby was legde mijn moeder mij in die kar om te slapen.
Er was ook een haringkar want mijn ouders en natuurlijk ook ik waren dol op vis, bokking etc. Wij hadden geen poes thuis maar we gingen vaak naar die kar om bokking voor de kat te halen en kregen toen gratis enkele kleine bokkingen. Ja, we hadden weinig geld.
Moeder
Een lievere moeder bestond niet voor mij, een lieve zachtaardige vrouw, die iedereen aardig vond. Helaas was ze ziek, tuberculose, toentertijd een dodelijke ziekte. Heel vaak moest ze naar een sanatorium na een bloedspuwing, waar ze dan zeker meer dan een jaar moest kuren. In Laren, Beekbergen en in het ziekenhuis. Papa en ik gingen haar natuurlijk opzoeken maar moesten afstand houden, vanwege besmetting, vreselijk. Al het geld wat mijn vader verdiende op de markten ging op aan reiskosten en extra levensmiddelen voor mama. Maar ik kwam niets tekort. Mijn moeder vond dat ik te mager was en dat was ik ook. Als ik van school thuis kwam om even over vier stond er altijd een mokka-gebakje met hagelslag klaar, mamma was blij dat ik dat tenminste met smaak at. Want eten deed ik slecht. Snoepen af en toe, een veterdrop of zoethout voor 1 cent. Bij het avondeten ging mijn vader om de tafel gekke fratsen maken, ik keek dan naar hem en mama stopte meteen een hap eten in mijn mond. Dit gebeurde bijna elke avond. Na het eten speelden mijn ouders klaverjassen, gezellig toch!
Het huwelijk was naar mijn oordeel wel heel goed. Ik kan mij niet herinneren dat ze ruzie hadden met elkaar. Ik hoorde ze ook wel vrijen, Papa schoof daarna het raam naar boven open en gooide dan iets naar buiten. Later, ja veel later, dacht ik misschien was dat een condoom?
Moeder was op 3 augustus jarig en ik op 1 augustus. Mijn verjaardag werd natuurlijk gevierd en toen namen de familie een bloemetje mee voor mijn moeder. En steevast Japanse lelies, die verafschuwde zij en ik ook. Vanaf die tijd heb ik een hekel aan lelies. Mama was erg dol op haar zuster Clara, getrouwd met Bram Springer. Daar gingen wij ook het meest mee om. Daar vertel ik later nog wel over.
Schooltijd
Elk zesjarig kind moest natuurlijk naar de lagere school. Aangezien ik 1 augustus geboren ben , moest ik een heel jaar wachten voor ik naar school mocht. Na 31 juli moest je een volgend schooljaar pas naar school. Een idiote regeling.
Ik ging dus naar de Anna Visserschool toen ik zeven jaar was. Een meisjesschool in de Hoogstraat. Ik weet nog enkele namen van leraressen: Juffrouw van Ankum, was het hoofd en later werd ik vriendin met haar nichtje Annie. Ze woonde op de Prinsengracht bij de Spiegelstraat in een onderhuis. Ik was een lievelingetje van haar ook omdat ik een goede leerling was en misschien wat medelijden in verband met mijn moeders ziekte.
Als we krom zaten op de bank moesten we met een stok met armen erop op de rug in de hoek staan, soms wel een uur. In de hoek staan was een normale straf en ook natuurlijk strafregels schrijven, bijvoorbeeld ik mag niet veel kletsen tijdens de lessen. Nu ik was een kletskous. En moest vaak op de eerste bank zitten. Geen van de leraressen was getrouwd.
De school was een soort elite school voor de buurt, ze namen ook bij voorkeur nette kinderen aan en geen schoffies. Rijk waren we geen van allen, we woonden in een arbeidersbuurt. Enkele klasgenoten waren Golda Pach (Amsterdam, 1 maart 1920 – Auschwitz, 13 november 1942), Shellie Keyl, Hettie Schildmeijer, mijn buurmeisje en vriendin. Er waren veel Joodse meisjes op die school, we zaten ook midden in de Jodenbuurt. Uitstapjes waren een dag naar Schoorl (klimduin), de bedriegertjes in Overveen en Artis.
We hadden 1 keer per week zwemles in het zwembad Heiligeweg. Dat was gratis. Ook 2 keer per week gymles op school. Ik vond het heerlijk en was erg goed vooral bij zwemmen. Ik durfde niet van de hoge plank maar kon wel goed duiken. Omdat ik heel goed kon leren moest ik van juffrouw van Ankum naar de HBS. Dat was toen iets bijzonders. De meeste meisjes moesten meteen geld verdienen, bijvoorbeeld op een naaiatelier of als verkoopster. Omdat ik enig kind was, waren mijn ouders trots dat ik naar de HBS mocht. De leerboeken werden gratis verschaft omdat we dat natuurlijk niet konden betalen. Ik moest echter eerst nog een jaar naar een zevende klas omdat ze mij te kinderachtig vonden. Dat was op de Nieuwe Zijds Voorburgwal een voormalig jongensschool, die hadden nog een zevende klas erbij. Dat was een verloren jaar voor mij. Ik leerde er totaal niets, alleen lol maken.
Toen naar de P.L. Takstraat naar de driejarige Handels HBS. Directeur Habbema, conciërge Van Bekkum. Alle leraren waren drs. of dr. Dus gepromoveerde leraren. Toelatingsexamens waren verplicht en minstens gemiddeld een 7 op rapportcijfers. De meeste leraren hadden ook leerboekjes uitgegeven voor de middelbare scholen.
Ik was een gemiddelde leerling niet zo bijster intelligent maar altijd voldoende. Mijn ouders waren reuze trots. Ik had mijn eerste fiets bij de Franse bazaar op de Reguliersbreestraat gekregen. want ik moest natuurlijk een heel eind fietsen van de Nieuwmarkt naar school. Schooltijden waren elke dag van 9 tot 4 uur. We waren op woensdagmiddag vrij en zaterdagochtend was er school tot 12 uur.
Er was ook een koortje van school, Chantecler, daar was ik ook wel aanwezig alhoewel ik vreselijk slecht kon en kan zingen. Er was ook een korfbalclub DVD, ik geloof dat die club nog bestaat, daar was ik een uitblinker. Toen was ik een ontzettend mager meisje, dus de jongens zagen mij niet. Niet dat ik daarom treurde, ik had het verdriet van moeders ziekte, daar was ik steeds mee bezig.
Duits was mijn slechtste vak (leraar Polak) en tekenen, (leraar jonkheer Feith). Feith had een vreselijk lange nagel aan zijn rechter pink. En voor die tijd lange haren! Gymles vond ik heerlijk, daar was ik een uitblinkster in. Elk jaar een sportdag met andere middelbare scholen, won ik altijd het hoogspringen. Op een dag viel ik, had mijn elleboog uit de kom, nog jaren last daarvan gehouden. Veel vriendinnen had ik niet, slechts enkelen. Ik was steeds met mijn zieke moeder bezig en de bezoeken aan sanatoria of ziekenhuis, waardoor ik weinig vrije tijd had. Mijn vader was tamelijk streng, moest op tijd thuis zijn om huiswerk te maken. Mijn buurtjes waren mijn beste vrienden. Veel later heb ik contact gehad met Hannie Lautenslager, waar ik drie jaar naast heb gezeten op de voorste bank.
Tijdens mijn HBS tijd werd een klasgenoot van mij achtervolgd door Pia Beek, die woonde toen vlakbij. Zij vond dat vreselijk en werd een rel natuurlijk. Ook werd een leraar Benjert (Frans) op staande voet ontslagen omdat hij handtastelijk was bij de meisjes. Fiep Nopel, een leerling, had dit gemeld. Een reuze rel natuurlijk want hij was de leider van Chantecler. lk had daar natuurlijk niets van gemerkt want ik was zo mager als wat, daardoor niet aantrekkelijk toen. Later is alles toch goed gekomen gelukkig en na mijn 16e werd ik wel een aantrekkelijke tiener dacht ik. Mijn laatste jaar was mijn beste vriendin Ada van Rijn. Het mooiste meisje van de klas. Ze trouwde later met een klasgenoot Gerard, zijn achternaam helaas vergeten. Ze ging naar Indië daar kreeg hij een baan en belande gedurende de oorlog in het Jappenkamp. Toen ontdekte zij dat ze lesbienne was. Wij bezochten haar vaak (met mijn dochters) zij had ook twee kinderen, vierde Sinterklaas met ons op de Baarsjesweg en verhuisde toen naar Emmeloord met een vriendin. Haar laatste vriendin was een medewerkster van Forma Natura, nooit meer later iets van haar gehoord maar dat lag ook aan ons, wij wilden niet meer.
Ik had het al eerder over Hetty Schildmeijer mijn allerbeste vriendin voor de oorlog. Ze woonde naast mij op de Nieuwmarkt. Toen ze voor het eerst ongesteld werd, schrok ze zo hevig en kwam huilend bij mij. Ze had totaal geen voorlichting gehad en moest ik notabene haar inlichten, terwijl ik ook nauwelijks voorlichting had. Enfin alles kwam goed. Zij werd later lid van de AMVJ, een elite clubje. Het gebouw stond vlak bij het Leidseplein, waar nu een hotel is. Er waren zalen voor spelletjes en een groot zwembad. Niet iedereen kon daar zwemmen alleen leden en introducees. Aangezien ik goed kon zwemmen, ging ik dikwijls met haar mee. Ik kwam ook dikwijls bij haar thuis en kreeg daar soms heerlijke vla herinner ik mij. Op een dag zag ik plotseling de Volk en Vaderland krant daar liggen. Het was net nog voor de oorlog, toen de NSB pas begon. Ik schrok mij een ongeluk en durfde het niet aan mijn vader te vertellen. Wij woonden eigenlijk vlak bij de Jodenbuurt en onbegrijpelijk dat zij antisemitisch zouden zijn. Nu dat was wel degelijk zo, bleek later. Toen de Duitsers de baas waren en de NSB in opmars kreeg Hetty verkering met een AMVJ knul. Ik kan het mij zo goed herinneren, ik kwam ze beiden tegen in de Hoogstraat en ze negeerden mij. Van af die tijd hebben we nooit meer een woord gewisseld. Na de oorlog huurde ons gezin een appartementje in Zandvoort bij een mevr. Schildmeijer. Een tante van Hetty bleek later. Ze herkende mij meteen en wilde dat ik met Hetty zou afspreken, ze had toch zo’n spijt!! Ja ja, dus niet dus. Nooit meer iets van haar gehoord na een vriendschap van vele, vele jaren uit mijn vroege jeugd.
Nu over naar mijn tante Bets (Betje van der Sluis) en oom Jacques (Jesaia de Brave). Dat waren in onze ogen de rijke tak van de familie de Brave, een broer van mijn moeder. Zij woonden Linneausstraat 4-1 boven Jamin hoek Oosterpark. Oom was tandtechnicus en had een tandartsenpraktijk. De familie Hamel vond dat tante Bets twee spelden onder haar kin had. Ze was een bazige vrouw maar later was ze reuze goed voor mij, nadat moeder zieker en zieker werd. Oom Jacques ging elke middag naar de Weesperzijde om te biljarten, tante Bets ging elke ochtend zwemmen op de Heiligeweg.
Dina (Dina Marianne) was hun dochter, een bijzonder knappe vrouw. Toen, ik spreek dus over het jaar 1935, was het bij Joodse families de gewoonte om uitgehuwelijkt te worden. Nu, Dina was een geliefd Joods meisje. Zij leerde Arnold van Gelder (Arnold Abraham, Aalten, 20 juli 1908 – red) kennen, een zoon van een veehandelaar uit Aalten, en dat klikte. Ze trouwde toen zij 18 jaar was. Ik was bruidsmeisje en ook mijn nichtje Janny Springer. We kregen een beeldig roze jurkje en Dina was natuurlijk in het wit. Een prachtige bruiloft. Ik was toen 14 jaar. Later droeg ik de jurk op een bal bij dansen, ik had dansles bij Carrie Wennink.
Omdat mijn vader weinig verdiende, gaven mijn tante en oom mij veel. Kleding bij de Bonneterie en een keer per week mocht ik mee zwemmen met tante Bets en daarna koffie drinken en een gebakje natuurlijk bij Gerzon. Zij betaalden mijn abonnement van zwemmen en nog veel meer. Dina en Arnold gingen wonen in Aalten. Daar kreeg Arnold een slagerij en een prachtig huis. Ze kregen een dochter Renee en later na de oorlog nog een zoontje die na precies 1 jaar overleed.
Mijn vakantie van school bracht ik door in Aalten bij Dina en Arnold, mijn moeder was toen al heel ziek. Mijn eerste liefde was Bram Kropveld, een zoon van een veehandelaar. Wij waren echt gek op elkaar, dat was echte liefde dachten we. De ouders van Bram waren er op tegen want mijn moeder had tbc, dus dachten ze dat ik niet lang te leven had en ik had natuurlijk geen bemiddelde ouders. Nou ja de verkering duurde toen nog lang. Bram ging in dienst en kwam mij toch geregeld opzoeken. Maar er was totaal geen sprake van seks, dat was in die tijd natuurlijk een taboe, zeker voor mij. Ik dacht als je elkaar aanraakte bij de edele delen, datje dan zwanger kon worden. Wat naïef zullen de mensen nu zeggen, maar in die tijd was de angst van zwanger worden vreselijk! Na de oorlog toen ik nog net niet getrouwd was met Wim, kwam hij met zijn broer smeken of ik met hem wilde trouwen. Nou mooi niet. Nooit spijt van gehad, maar de eerste liefde vergeet je niet zo gauw.
Tante Bets en oom Jacques zijn op transport gezet en omgekomen in Auschwitz.
Nog even over mijn HBS school, ik was gefascineerd door mijn geschiedenisleraar Piet Klinkenberg. Hij was een communist. Hij leerde ons het staatssocialisme en boeide ons dermate met politieke lessen, adembenemend. Ik was dol op die man, misschien dat ik daardoor altijd geïnteresseerd ben in politiek. Na zijn pensionering ging hij wonen op de Veluwe en ben toen naar het rouwcentrum geweest, toen ik van zijn dood hoorde. Onze conciërge Van Bekkum heeft een grote rol in mijn leven gespeeld. Omdat mijn moeder in het Wilhelmina Gasthuis lag, werd ik steeds uit mijn klas gehaald omdat ze dachten dat het gauw zo aflopen met mama. Maar telkens krabbelde ze weer op en vroeg naar mij. Elke keer kwam Van Bekkum in de klas en riep heel luid HAMMEL, dat ging mij door merg en been. Ik dacht en denk daar nog vaak aan terug. Mijn eindexamen kon ik daardoor niet doen en moest de laatste klas doubleren helaas. Ik was na de dood van mijn moeder ook heel erg in de war en verdrietig. Elke zondag ging ik naar haar graf in Diemen en vertelde wat ik die week beleefd had. Ook Papa was verdrietig en ging elke dag naar de kroeg op de Nieuwmarkt. Ik moest toen eten en slapen bij Oma en Opa, nou dat was vreselijk. Er was een huisvriend Leo Schoenitzer, een kunstenaar. Hij had een boetiek op het Rokin van Beeldende Kunstenaars bij een vroegere vriend van tante Marietje (zuster van papa). Hij had medelijden met mij en speelde spelletjes en vertelde prachtige verhalen. Achter ons huis was een steegje met een hoer en haar pooier die daar woonden. Zijn woorden waren, waarom moest jouw mama dood en moeten zij leven. Ja, zo is het leven nu eenmaal. Later toch mijn diploma gehaald.
Papa
Mijn vader was een echte Hamel. Heel geestig. Zijn beroep was standwerker op de markt. Hij verkocht van alles. Scheermesjes, pannen, en nog veel meer. Hij stond op de markt, ‘s-maandags op het Amstelveld, door de week met de trein op verschillende markt en zondagochtend op de Jodenhoek. Hij was slechts een paar jaar op de lagere school geweest, want hij moest geld verdienen. Hij was dus slecht in schrijven, maar om de duvel niet dom. Politiek geïnteresseerd en bovenal een fanatiek Ajax aanhanger. Nu ik zo alles overdenk weet ik zeker dat mijn vader een knappe man was, uiterlijk bedoel ik. Hij was in het bestuur van de standwerkersvereniging. Papa was vol met geintjes. Zeer geestig. De familie Hamel (eigenlijk heten we allemaal Hammel) was een artiestenfamilie. Liza (Elizabeth) was de oudste dochter, vroeg overleden op oudejaarsavond na een abortus (moeder van Freddie mijn nicht), dan kwam Papa, oom les (getrouwd met tante Betsie), tante Chel (Rachel), tante Jet (Henriëtte), tante Marietje, oom Meijer, oom Maurits. Bijna allemaal toneelartiesten. Vandaar dat Papa ook zo’n komiek was. Ik was zijn oogappel en hield er rekening mee dat ik veel verdriet had. Gedurende mijn schooltijd heeft hij nooit op woensdagmiddag gewerkt en ging dan met mij o.a. naar Tuschinski of naar Heek, een café-restaurant op het Rembrandtplein met muziek o.a van Malando.
Na de dood van mijn moeder is Papa weer getrouwd. Voor mij was dat natuurlijk niet leuk maar wel begrijpelijk na een jaar. De dood van mijn moeder had ik dus niet verwerkt en zocht veel steun bij mijn tante Clara (zuster van moeder). Steun van de familie Hamel was er totaal niet alleen tante Chel was lief voor mij en tante Betsie en oom les uit Hilversum De Hamel familie was erg egoïstisch vooral de uitvoerende artiesten Marietje en Meijer. De oudste dochter Liza stierf aan een abortus en liet toen Freddy (dochter van haar) achter bij de familie van haar vriend Bordee. Een zeer vermogende familie die Freddy liet studeren. In Wageningen ontmoette Freddy haar latere man Udin, een Indonesische intellectueel, Dr. Ing. Later ging Sam Udin (na de oorlog) als VN-member werken in Genève voor Indonesië afd. Handelsbetrekkingen. Zij kregen vier kinderen en wonderlijk genoeg heeft mijn dochter Vera veel contact met Iskandar, een van de zonen van Freddy.
Mijn vader was een na de oudste van de familie en trouwde met mijn moeder en voor zover ik als dochter constateerde een goed huwelijk. Voordat ik geboren werd was een zoon Philip gestorven op eenjarige leeftijd aan meningitis. Zoals eerder vermeld was vader een pias vol grappen en grollen. Wel veel Joodse humor denk ik, alhoewel ik dat natuurlijk niet zeker weet.
Na Vader kwam oom les, getrouwd met tante Betsy. Hij was portier van de VARA studio in Hilversum. Zij hadden geen kinderen en waren dol op mij. Ik mocht dikwijls bij ze logeren. Ze woonden naast de bekende zanger Bob Scholten van de VARA. Allemaal omgekomen in de oorlog . Oom les was een fanatiek socialist en organiseerde met anderen de VARA Landdag, daar ging mijn vader en ik dikwijls heen. Ik vond het niks als klein meisje maar ik moest mee natuurlijk. Mijn vader was ook een echte socialist!
Na oom les kwam tante Jet, getrouwd met oom Louis (Kopuit – red). Een dochter Sonja die later trouwde Leo Schatz (Amsterdam, 10 maart 1918 – Amsterdam, 4 oktober 2014 – red) kunstschilder. Tante Jet was een beauty. Oom Louis Kopuit was een diamantslijper en emigreerde naar Zuid-Afrika toen er een crisis kwam in diamantindustrie in Nederland. Ze kwamen na 5 of 6 jaren weer terug omdat in Zuid-Afrika een crisis kwam. Elke week stuurde mijn oma drop en andere echt Hollandse snoep verpakt in kranten naar Zuid-Afrika, ze woonden toen in Wijnberg bij Kaapstad. Sonja was een beeld van een meisje. Prachtig haar, en ik was wel een beetje jaloers want ik was een onaanzienlijk mager meisje, niet lelijk maar vergeleken met haar was ik niet mooi natuurlijk. Elke vrijdagavond kwam tante Jet, oom Louis en Sonja naar Oma en Opa, dat was zo de gewoonte bij Joodse families. Er werd dan pinda’s en allerlei lekkernijen gegeten en nieuwtjes en ruzies uitgewisseld. Mijn vader was Ajaxiet en oom Louis Blauw-witter dus dan gingen de heren te keer over de voetbal. Ook vierden we Seideravond bij Oma en Opa en moest toen de jongste de deur open doen voor Eilion Nove (mijn interpretatie) en ik vond dat doodeng. Dus toen Sonja terugkeerde uit Afrika moest zij het gelukkig doen, ze was twee jaar jonger dan ik. Sonja en ik speelde in de voorkamer. We speelden toneel of spelletjes. We deden toen beroemdheden na zoals Zus Braun de bekende zwemster of Clark Gable etc. De lekkernijen kregen wij ook wel maar meer de overgebleven stukjes. Eerst de ouderen dan pas de kinderen. We waren soms aan het mopperen daarover maar vroeger ging het allerlekkerste eerst naar Opa, dan de echte kinderen, dan de aangetrouwde en dan pas de kleinkinderen! Ik denk vaak nog aan die tijd terug.
Na tante Jet kwam oom Meijer. Ik herinner mij oom Meijer met een bochel en kippenborst. Hij had toch heel veel charme en de mooiste vrouwen kon hij krijgen. Hij trouwde met Marie Reurts. Een mooie grote vrouw, de familie zei altijd Lange Marie. Veel later had zij een verhouding met een Duits officier dat heeft oom Meijer zijn leven gered gedurende de oorlogsjaren. Hij trouwde voor de oorlog met een mooie mannequin Netty. Marie bleef ook in het huis wonen eerst Victorieplein later Vossiusstraat hoek Vondelpark. Geboren werd zoon Philip en daarna nog een zoon, die was gehandicapt. Oom Meijer was vroeger liedjeszanger in het Tip Top theater Jodenbreestraat voor de oorlog en begin van de oorlog. Na de oorlog was hij impresario en haalde als eerste het Russisch ballet en Holiday on Ice naar Holland. Was ook directeur van revues met Heintje en Louis Davids, Sylvain Poons etc. Wij als familie moesten altijd naar premières. Dit ook later toen hij directeur was van de Hoofdstad operette. Het was nodig vanwege de recensies in de kranten die schreven natuurlijk veel geklap etc. Hij stierf vrij jong en toen werd (tante Netty) directeur van de operette. Hij was het lievelingetje van Oma net als tante Marietje.
Tante Marietje (Marie Hammel, toneelnaam Marie Hamel) was actrice bij het Amsterdams toneel in de stadsschouwburg. Ze speelde vaak op nieuwjaarsdag Roosje bij Kloris en Roosje tijdens de pauze van Gijsbert van Amstel. Het stuk was er jarenlang op 1 januari. Ze had altijd veel verschillende mannen herinner ik mij, ik mocht haar niet zo, ze was een egoïste vond ik. Ze trouwde later met Berend Kemper (Groningen, 21 februari 1905 – red), een tekenaar. Sonja, de dochter van tante Jet en oom Lowie (kwamen niet uit de oorlog terug), was het lievelingetje van tante Marietje en Sonja kwam in haar huis wonen en was later in verwachting van oom Berend, Maar ja alles is later goed gekomen Sonja trouwde met Leo Schatz en de dochter werd geadopteerd door Leo. Berend en Marietje bleven bij elkaar tot haar dood.
Oom Maurits was de jongste zoon van oma en opa. Een bochel en kippenborst. Een onooglijke man, maar heel veel charme en had ook veel vrouwen die hem vereerden. Ik was het lievelingetje van hem en nam mij vaak mee voorop de fiets als hij naar klanten ging. Hij werkte op onze zolder op de Nieuwmarkt en repareerde kunstvoorwerpen, vazen, borden enz. voor galerieën en dure zaken. Hij werkte samen met een dwerg Toon. Ze zongen samen heel veel en dat hoorden wij natuurlijk, wij woonden drie hoog dus vlak bij. Na de oorlog was Toon een NSB’er, raar maar waar. Maurits stierf heel jong begin 30, geloof ik. Vele jaren later toen wij de meubelzaak hadden op de Middenweg solliciteerde een dame die verkering had gehad met Maurits. Zij was een medewerker van de heer Vallo. Wonderlijk. Zij hadden samen een zeilboot en zeilden in Amsterdam Noord. Tot zo ver de familie van mijn Papa.
Mijn moeders familie was al uitgedund toen ik geboren was. Allemaal aan TBC overleden. Er was nog wel een heel oude tante Heintje, woonde in de Vrolikstraat, daar gingen we elke week heen, Mama en ik. Het stonk daar vreselijk, oude vrouwenlucht. Maar moeder was erg sociaal wat de familie betreft en ik als klein kind moest natuurlijk mee. Een neef van Mama was een man die loterijbriefjes verkocht, daar had hij een handeltje van. Ze noemden hem de nietenkoning.
Moeder had een zuster en een broer. De zuster tante Clara, getrouwd met oom Bram Springer. Zij hadden twee kinderen ook een Janny (mijn beste vriendin), en Appie de jongere zoon. Oom Bram had twee juwelierszaken, een in de Haarlemmerstraat (Kinkerstraat 239-241 in juni 1940, red) en een op de Nieuwendijk 80. Zij woonden ook op de Nieuwendijk. Mijn moeder en tante Clara waren dol op elkaar en zagen elkaar heel erg vaak en ik ging mee, want Janny was mijn vriendin en hadden het heerlijk samen. Ik sliep ook dikwijls daar vooral als mijn moeder weer in het sanatorium was.
Op een dag kwam de familie erachter dat oom Bram een verhouding had met het Duitse kindermeisje. Mijn vader en oom Jacques hebben oom Bram een pak slaag verkocht, maar dat hielp natuurlijk niet, want uiteindelijk koos oom voor het meisje en tante Clara werd uit huis gejaagd en verhuisde naar de Roerstraat in Amsterdam Zuid 3e etage. Vreselijk vonden wij het want tante stond altijd in de zaak te helpen en had mede de zaken groot gemaakt. Ja zo ging dat in die tijd, uitkering ho maar. Ze was daar met Appie en mijn nichtje Janny bleef bij papa, uit was onze vriendschap!! Ja, ze koos voor het geld.
Later in 1943 zijn ze allemaal vergast, ook tante Clara. Ook oom Jacques en tante Bets. Dina, mijn nicht, (dochter van oom Jacques en tante Bets) was ondergedoken en overleefde de oorlog. Ze trouwde later met Arnold van Gelder, de vader van nicht Renee uit Purmerend.
De familie Hamel had een aantal overlevenden, tante Marietje (actrice), oom Meijer (impresario van revues en operettes), tante Chel en oom Leo (chef Hema) en neef Wim Content. En Oma Hamel ondergedoken bij kleinkind Freddy getrouwd met Sam Udin in het plaatsje Bennekom.
Illustraties:
“Advertentie”. “Het volk : dagblad voor de arbeiderspartij”. Amsterdam, 28-06-1940. Geraadpleegd op Delpher op 30-03-2019, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011117690:mpeg21:a0034
gepubliceerd:
9 december 2017
laatst bijgewerkt:
30 januari 2021