Marie Rosamunda Henriëtte Stoppelman

Marie Rosamunda Henriëtte Stoppelman (Amsterdam, 22 mei 1914 – Amsterdam, 21 december 1994) was een dochter van Herman Stoppelman (Veendam, 1880 – Amsterdam, 1967) en Gratia de Haas (Amsterdam, 1882 – Amsterdam, 1963). Marie had een oudere broer, accountant Theodoor (Amsterdam, – Gross-Rosen, ). Marie werd arts en had haar praktijk op de De Lairessestraat 72 in Amsterdam. Daar woonde ze vanaf ca. 1926, daarvoor op de De Lairessestraat 78. Tijdens de bezetting was zij een van de Joodse artsen waar Joodse patiënten nog door behandeld mochten worden.

Marie studeerde medicijnen aan de Universiteit van Amsterdam (UvA) en vestigde zich in de hoofdstad als huisarts. Tijdens de bezetting vaardigde de bezetter een werkverbod voor Joodse artsen uit, en Marie werkte toen een tijd lang in het Portugees-Israëlietisch Ziekenhuis aan de Plantage Franschelaan. Dit ziekenhuis had toen 55 bedden. Vanaf de zomer van 1942 mocht Marie weer werken als arts en was een van de Joodse artsen voor Joodse patiënten. Ze werkte vanuit haar ouderlijk huis op de De Lairessestraat 72.

Maar Marie wacht de deportaties niet af. Op 9 september 1942 ging ze met haar broer Theo in de onderduik. Ze stapten apart van elkaar in de trein naar Ede en hadden verschillende onderduikadressen voordat ze in de herenboerderij De Wolfswaard terecht kwamen op Aan de Rijn 12 in Wageningen. Daar vinden ze een plaats op de bovenverdieping. Ze wonen er bij Neeltje (Loosduien, 23 juni 1909 – Bennekom, 10 juli 1990) en Eltien Krijthe (Loosduinen, 23 juni 1909 – Ravensbrück, 4 maart 1945), een tweeling die in het verzet zaten en beiden ingenieur waren aan de Landbouwhogeschool in Wageningen.

Theo en Marie vinden hun draai in de onderduik. Theo door het beluisteren van de Engelse radio – wat verboden was maar dat gold ook voor de onderduik – Marie doet het huishouden. ’s Avonds kunnen ze wandelen langs de Rijn en ze ervaren er een beperkte vrijheid. Op de begane grond worden Jan van Roekel en zijn moeder Zwaantje Bosman, ook zij zitten in het verzet.

Het verzet vanuit de boerderij wordt steeds belangrijker en daarmee wordt het gevaar van ontdekking groter. Neelje en Eltien vragen de benedenburen keer op keer om voorzichtig te zijn. Er wordt een waarschuwingssysteem uitgedacht voor de onderduikers. Wanneer er onraad is, bonkt Zwaantje met de bezem tegen haar plafond en de onderduikers moesten zich daarna verstoppen in een naburig wilgenbosje. Anderhalf jaar gaat het goed, ondanks een aantal invallen van de Sicherheitspolizei.

Op 20 mei 1944 ging het mis. Neeltje en Eltien hoorden een auto voor de boerderij stoppen en vluchten bleek onmogelijk. Een balkondeur bleek vergrendeld, een plank op de zolderverdieping, eerder losgemaakt als alternatieve vluchtroute, bleek vastgeschroefd. Het kan niet anders of er was een voorbereid verraad in het spel. Dat was, volgens een artikel in het Algemeen Dagblad uit 1973, door de buren. Er volgden arrestaties. Neeltje en Eltien werden naar Kamp Vught gestuurd, Marie en Herman naar Kamp Westerbork, na dagenlange verhoren in het ‘Oranjehotel’, de strafgevangenis in Scheveningen. Op 2 juni 1944 werden Marie en Herman in Westerbork geregistreerd en gehuisvest in een van de strafbarakken, Barak 67. Eind juni 1944 gaan Theo en Marie op transport naar Auschwitz. Marie werd in Auschwitz bevrijd, Theo werd op 18 januari 1945 vanuit Auschwitz naar Gross Rosen ‘geëvacueerd’ en daar ziek achtergelaten, volgens zijn kaart van de Joodsche Raad. Hij kwam daar in maart 1945 om.

Mengele
Marie en Theodoor kwamen in Auschwitz aan rond 5 juni 1944. Theodoor werd geselecteerd voor werk in bleef in Auschwitz I achter, het kamp nabij de stad Oswieçim. Marie gaat te voet naar het drie kilometer verderop liggende Auschwitz-Birkenau, het vernietigingskamp. Onderweg krijgt ze het advies om onmiddellijk in Birkenau te vertellen dat ze arts is. Dat redt haar leven. Ze wordt aangesteld als chef van het laboratorium, tevens eerste hulp, in de ziekenboeg van het vrouwenkamp. Maar zieken echt helpen, de taak van een arts, is haar taak niet. De ziekenboeg in het vernietigingskamp Birkenau heeft niet het doel om zieken te genezen. Dat wordt haar duidelijk nadat ze haar chef ontmoet, Josef Mengele (Günzburg, 16 maart 1911 – Bertioga (Brazilië), 7 februari 1979). Mengele werkte vanaf 30 mei 1943 in Kamp Auschwitz en werd bekend werd om zijn selecties voor de gaskamer en zijn mensonterende wrede experimenten op de gevangenen. Mengele zag het kamp als zijn persoonlijke grootschalige laboratorium waar hij ongehinderd kon experimenteren met de afgedwongen hulp van Joodse artsen.

Ze moet erbij zijn wanneer Mengele zoveel bloed aftapt bij gevangenen dat ze bewusteloos raken, bij ernstige complicaties na bloedtransfusies met de verkeerde bloedgroep, na beenmergpuncties die onverdoofd worden uitgevoerd, na gedwongen sterilisaties, na injecties met petroleum en ga zo maar door. Mengele zag de Joodse gevangenen als Untermenschen en experimenteerde er lustig op los. Experimenten na zijn hypotheses voor een Arisch superras.

Marie herinnerde zich dat hij niet alleen bij de aankomst van de gevangenen in Auschwitz de selecties uitvoerde, ook in de ziekenboeg. Hij floot er altijd deuntjes bij, alsof hij er plezier in had.

Na de oorlog legt Marie getuigenverklaringen af tegen Mengele. De machteloosheid van Marie sijpelt uit de verklaringen en slechts één keer lukte het haar om twee Nederlandse zusjes met een smoes voor de gaskamer te behoeden. Dat met gevaar voor eigen leven. Mengele blafte haar af en hoonde haar weg, maar spaarde haar leven. Haar artsentitel redde haar.

Op 27 januari 1945 om drie uur ’s middags reden de Russische troepen het kamp binnen. Marie was ernstig verzwakt. Elf dagen eerder evacueerden de nazi’s het kamp. Wie kon lopen moest mee, dat werden de beruchte ‘dodenmarsen’, waarbij veel verzwakte gevangenen in de Poolse winter omkwamen. Marie heeft tbc opgelopen en in het kamp zijn geen voorzieningen meer die nog werken. In een Pools ziekenhuis wordt ze opgelapt en pas in juli is ze zo ver hersteld dat ze naar Nederland kan. Haar ouders, ook in Wageningen ondergedoken, bleken de oorlog overleefd te hebben, Theo keert nooit terug.

Marie kwam op een bovenverdieping van Rokin 150 terecht. De stad vierde feest, Marie niet. 107.000 Nederlandse Joden werden gedeporteerd, slechts 5200 keerden terug. Van de 87 artsen keerden er 14 terug. Dat laatste zorgde ervoor dat Marie een grote drijfveer vindt om een uitmuntende arts te worden. In 1947 promoveerde ze, werd later kinderarts en ging met een beurs naar de Verenigde Staten. Eind jaren zestig wordt ze aangesteld als lector aan de Universiteit van Amsterdam en als chef de clinique op de afdeling kindergeneeskunde in het Amsterdamse Binnengasthuis.

Marie werkte samen met de justitie om de kampbeulen veroordeeld te krijgen. Haar eerste verklaring werd gebruikt in het proces tegen Rudolf Höss (Baden-Baden, 25 november 1901 – Auschwitz, 16 april 1947). Josef Mengele bleef na de oorlog onvindbaar. Pas in 1959 vaardigde de Duitse justitie een arrestatiebevel uit voor Mengele, die dan in Brazilië blijkt te zitten. Tot een arrestatie komt het niet en in mei 1973 deelde Marie – voor de zoveelste keer – haar herinneringen aan Mengele, nu op de ambassade van Duitsland.

Neeltje (en postuum Eltien) krijgt in augustus 1973 in Yad Vasjem in Jeruzalem de onderscheiding ‘Rechtvaardige onder de Volkeren’ toegekend in aanwezigheid van Marie, die de onderscheid had aangevraagd.

Het verdringen van de kampherinneringen lukte niet meer toen Marie ouder werd. Ze kwamen terug en tegelijkertijd groeide haar hoop dat Mengele zou worden opgepakt. In 1985 worden op een kleine begraafplaats stoffelijke resten gevonden van een man die bij het zwemmen aan een hartinfarct of beroerte was overleden. In 1992 kwam de bevestiging dat het Mengele was, na het afstaan van DNA door een zoon van hem. Marie is in 1992 al dement en krijgt het niet meer mee. Ze overleed in 1994.

Marie schreef in 1946 het boek Tussen leven en dood in Auschwitz. Marie Stoppelman werd in 1979 benoemd tot officier in de Orde van Oranje Nassau.

 

 

bron:
Marie Rosamunda Henriëtte Stoppelman, Stadsarchief Amsterdam, Persoonskaarten, archiefnummer 30408, inventarisnummer 472.
Medische hulp tusschen 20 en 6 uur AMSTERDAM. “Het joodsche weekblad : uitgave van den Joodschen Raad voor Amsterdam”. Amsterdam, 31-07-1942, p. 1. Geraadpleegd op Delpher op 23-03-2024, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010318329:mpeg21:p001.
Herman Stoppelman, Stadsarchief Amsterdam, Archiefkaarten, archiefnummer 30238, inventarisnummer 1841.
Marie Rosamunda Henriëtte Stoppelman, kaart Joodsche Raad, Arolsen Archives, 130381737 (Marie H R STOPPELMAN).
Theodoor Stoppelman, kaart Joodsche Raad, Arolsen Archives, 130381767 (Theodor STOPPELMAN).
Josef Mengele, Wikipedia, https://nl.wikipedia.org/wiki/Josef_Mengele (geraadpleegd 24 maart 2024).
Ellen de Visser, De Nederlandse arts die voor Mengele moest werken, De Volkskrant, 27 januari 2022, https://www.volkskrant.nl/kijkverder/v/2022/de-nederlandse-arts-die-voor-mengele-moest-werken~v466730/ (geraadpleegd 24 maart 2024).
Marie Stoppelman, Wikipedia ,https://nl.wikipedia.org/wiki/Marie_Stoppelman (geraadpleegd 23 maart 2024).
Buren, Geëerd voor hulp. “Algemeen Dagblad”. Rotterdam, 14-09-1973. Geraadpleegd op Delpher op 24-03-2024, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBPERS01:002892012:mpeg21:p00003.
Marie Stoppelman, Advertentie. “Het joodsche weekblad : uitgave van den Joodschen Raad voor Amsterdam”. Amsterdam, 29-08-1941, p. 11. Geraadpleegd op Delpher op 24-03-2024, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010318170:mpeg21:p011.

illustratie:
Marie Stoppelman, Advertentie. “Het joodsche weekblad : uitgave van den Joodschen Raad voor Amsterdam”. Amsterdam, 29-08-1941, p. 11. Geraadpleegd op Delpher op 24-03-2024, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010318170:mpeg21:p011.

gepubliceerd:
24 maart 2024

laatst bijgewerkt:
24 maart 2024