(herinnering uit 1980) De Amsterdamse Jodenbuurt. Hoeveel is daarvan verdwenen, hoe weinig is gebleven. De grote vernietiging, de kaalslag door de metro-aanleg. Zelfs de koosjere broodjeszaak van Sal Meijer, een van de weinige overblijfselen, dreigt te verdwijnen. Dat zou een definitief einde van de sfeer op de Nieuwmarkt betekenen. Een definitief einde van een tijd, die niet meer terugkomt. De Amsterdamse Jodenbuurt is weg. De buurt waar een levendige handel werd gevoerd, de buurt waar, de nostalgie wil dat te vaak verdoezelen, grote armoede heerste.
les Brilleman (Amsterdam, 23 december 1915 – Weesp, 28 februari 2002) heeft in die buurt in die oude binnenstad gewoond. Met zijn grote familie. De herinneringen aan die tijd spelen door zijn hoofd. Hij kan ze niet vergeten. De verhalen dartelen en verdringen zich om opgeschreven te worden. Dat doet les Brilleman ook. Stapels papier vol. Met verhalen uit die oude Jodenbuurt, met anekdoten. Zelfs een heel manuscript heeft hij klaarliggen. Daarin worden de oorlogsjaren ook beschreven. Oorlogsjaren die simpel gezegd opgeslagen liggen in oude schriften en opschrijfboekjes. Dagboeken van een oorlog. Jaren die de basis vormden voor Brillemans huidige leven. Wonend op de grens Loosdrecht-Hilversum is hij de meeste tijd van het jaar op pad. Complete schema’s van reizen kan hij tonen. Souvenirs, brieven van in verre landen opgedane vrienden, oorkondes op zijn in het buitenlands beter uitspreekbare naam Jack. Toch voeren de herinneringen aan vroegere jaren de boventoon. Hij zegt daar zelf van: “In details kan ik over die jaren vertellen. Wat gisteren gebeurd is weet ik bij wijze van spreken niet meer.”
Hij wil er over schrijven en vertellen om de nieuwe generaties te verhalen hoe het was. Natuurlijk zijn er al vele boeken over die buurt geschreven. Maar het verhaal van de vroegere bewoners is te weinig gehoord. Zij kunnen vertellen over het leven daar in die tijd. Over het harde werken, het sappelen, de humor die echt op straat lag. Verdwenen nu met het merendeel van de bevolking. Amsterdam heeft het er nog steeds moeilijk mee.
les Brilleman in zekere zin ook. Daarom schrijft hij alles op. Het is niet alleen een van zich af schrijven, ook schrijven om te bewaren. Voor hen die dat oude Amsterdam niet of nauwelijks kennen. Gesappelt, dat heeft de familie Brilleman. Een arm, groot gezin. Iedere werkende hand was welkom. Geld was hard nodig. Het Versterkte de familieband. Iedereen was verantwoordelijk voor elkaar. Zorgde op velerlei gebied voor de ander. Een grote saamhorigheid. Kenmerkend overigens voor die oude Jodenbuurt.
Armoede. Voor twee centen jam halen bij de kruidenier of een doosje lucifers dat zelfs op de pof moest. De kruidenier in de buurt had overigens verscheidene pof-klanten, wie direct betaalde werd bijna met argusogen bekeken. Zo was boter op het brood een sjabbat-luxe. Veel vrouwen werkten in die tijd. Zij moesten wel. Als huisnaaister bijvoorbeeld. Een week hard werken leverde dan een gulden of een gulden vijftig op. Het huishouden kwam er dan nog eens bovenop, ’s Morgens vroeg of ’s avonds werd dat gedaan.
De tabakshandel, dat was zo een van de zaken die gedreven werd in de Jodenbuurt. Zoals zijn vader, in een van de verhalen van les Brilleman, een handeltje had in een gehuurd onderhuis in de Sint Pietershalsteeg. Een bord aan de gevel met Groothandel in ruwe tabak. Hard werken om maar net de kost te verdienen. Echt goede tijden zijn er niet bij. Wel veel aanloop, want een goede witsch kan er altijd worden verteld. Belegen grappen zijn er zelden bij.
Brilleman is geboren in de Valkenburgerstraat. De straat lag in de wijk getooid met de naam Marken. Er waren meer wijken met aparte benamingen. Uilenburg en Vlooienburg bijvoorbeeld. De kwajongens van Uilenburg voerden een constante strijd met die van Marken. Met stokken gingen zij elkaar geregeld te lijf. Zachtzinnig ging het er bepaald niet aan toe. De jeugd van Vlooienburg kwam als het echt nodig was de zwaksten te hulp. Maar het liefst hielden de Vlooienburgers zich op de vlakte. Uilenburg werd gevormd door de Uilenburgsteeg, de Uilenburgstraat, Batavierenstraat en Oude Schans; Vlooienburg door de Lange en Korte Houtstraat, Zwanenburgwal en Waterlooplein. Daar buiten liepen de Jodenhouttuinen, Jodenbreestraat, Sint Antoniebreestraat en het Jonas Daniel Meijerplein om dat vooral niet te vergeten. In al deze wijken heerste armoede. De bewoners wisten met handel een karige boterham te verdienen. Op Marken, zoals dat werd genoemd, waren verschillende hofjes gebouwd. Enkelen waren in die jaren, we spreken begin jaren dertig, inmiddels zeer bouwvallig. Zoals de Rooie Leeuwengang en Kaarsjesgang. In deze gangen, uiterst nauwe steegjes, waarvan bijna alle woningen onbewoonbaar verklaard waren, woonden de allerarmsten.
„Lege kisten maken twisten. De praktijk van dat spreekwoord heb ik daar geleerd“, aldus les Brilleman. “De ergste burenruzies hadden er plaats. Iedereen wilde bewijzen dat men niet zo een smeerpoets was als waarvoor men door de tegenpartij werd uitgescholden. De linnenkastvoorraad werd dan op straat gesmeten en er werd gewezen op de helderheid van de voorraad. Dat de spullen in werkelijkheid niet zo schoon waren, werd in de hitte van de strijd over het hoofd gezien.”
Verhoudingsgewijs woonden de mensen op Marken vrij behoorlijk. Daar was ook de Matzefabriek De Haan gevestigd. Een paar maanden voor Pesach (Joods paasfeest) kon deze fabriek veel losse krachten gebruiken om aan de matzevraag te voldoen. Er waren diverse verenigingen die elk lid met Pesach van gratis matzes, boter, suiker en eieren voorzag. Een luttel bedrag betaalde men daar wekelijks voor. Met Pesach werd er in de anders zo nijvere buurt niet gewerkt. Naar de synagoge ging men. Alleen de sjnorders (bedelaars) mochten hun beroep uitoefenen, grapt de heer Brilleman daarover. Voor hen was het juist een gouden tijd. Bijzondere types, die sjnorders. Bijnamen hadden ze ook allemaal. Zo was daar Janpoepeenaadje. Deze man liep op een kruk, waaromheen hij een been gekronkeld had. Dan was er Japie Schapendief. Hij benschte (zegende) een ieder die hij tegenkwam. Japie kende zijn mensen goed. Als hij geld rook dan maakte hij zijn zegespreuk steeds mooier.
Rond Pesach gingen zij die een centje konden missen uit. Het Tiptop-theater aan de Jodenbreestraat was het centrum van vermaak. Veel zag men trouwens niet van de variété of de film. Er werd meer gesmoest of pinda’s, sinaasappels of mandarijnen gegeten. De jeugd ging naar Cinema Hollandia aan de Nieuwe Herengracht. Voor enkele stuivers genoten zij van een spannende cowboyfilm en vooral Tom Mix was een gevierde filmheld. Op spannende momenten joelden alle jongens en meisjes mee. Soms raakten de gemoederen zo verhit dat buiten na afloop hele vechtpartijen ontstonden.
Kwajongens, die kende de Jodenbuurt. En veel ook. De meeste lol beleefden zij als zij de karren met handelswaren mochten helpen duwen naar de karrenloodsen. In de loods van Markie de Hond was een schuin oplopende plank naar de eerste etage. Met man en macht werden de karren omhoog geduwd, waarna de jongens zich boven aan allerlei lekkers te goed deden. Zij waren er ook snel bij als de kar van Sarie Scheefsnoet moest worden weggebracht. Deze vrouw had een scheefgetrokken mond. Zij stond op de hoek Nieuwe Prinsengracht en Weesperstraat met fruit. Het aangestoken fruit werd door haar bewaard als beloning voor de jongens die haar hielpen met duwen.
Vloeken en tieren kon zij trouwens als de beste. Kwaad werd zij, als zij zoals meer bij het wakker worden, bemerkte dat haar kar met handel verdwenen was. Kwajongens hadden die dan om de hoek geplaatst en haar op een sinaasappelkistje midden op de weg laten zitten.
Mijer Brilleman werd op 12 mei 1864 in Londen geboren en op 5 oktober 1942 in Auschwitz vermoord. Hij was gehuwd met Schoontje Aandagt (Amsterdam, 14 maart 1867 – Auschwitz, 5 oktober 1942. Mijer en Schoontje woonden aan het begin van de oorlog op de Lange Houtstraat 41-1 en zij hadden vier dochters en vier zonen. |
Van kapsonesleiers moest de buurt niet zoveel hebben. Dat liet men wel merken. Het was en bleef een volksbuurt. De grootvader van les Brilleman werd in de volksmond Maierkoekaus genoemd. Een venter was hij die geen vergunning voor een standplaats had. Hij verkocht de beste zuurwaar van de stad. Als de diamantbeurs uitging hielpen twee vaste klanten hem. Zij gingen om de hoek staan en riepen als er een diender aankwam: Maier Koek Aus. Meijer Brilleman bestond in hun ogen niet, Maierkoekaus kende iedereen.
Het handelen was de jongetjes Brilleman niet vreemd, ’s Morgens vroeg gingen zij naar de groentehallen in de Marnixstraat. Anderhalf uur lopen voor de kleine beentjes. Drieënhalf jaar lang, vijf dagen in de week. Daar haalden ze zoveel bossen worteltjes vandaan als hun knuistjes konden dragen. Tien bossen betekende dat. Terug in de Valkenburgstraat maakten zij ze schoon en verdeelden de wortels in keurige kleine hoopjes. Die werden verkocht. Voor een cent per hoopje. Dat leverde hen zo één gulden vijftig a twee gulden per week op.
Geld vingen zij ook met hun poppenkast. Zelfgemaakt, evenals de poppen. Voor een cent mocht een kind kijken. Met kopspijkertjes was op de kast een grote W gemaakt, van Wilhelmina. ~Wij waren erg koningsgezind”, verduidelijkt les Brilleman.
Hij hoopt zijn herinneringen aan de jaren dertig en de moeilijke jaren die daarop volgden uit te kunnen geven. Om die verhalen over te dragen. Zorgvuldig bewaart hij zijn oorlogsdagboeken, manuscripten en korte verhalen. Belangstelling is er zeker voor, dat weet hij.
Eerst staat echter nog een grote reis op stapel. Noord-, Midden- en Zuid- Amerika, met een uitstapje naar Nieuw-Zeeland, waar zijn broer woont. Ondanks alle mensen die hij op die reizen ontmoet, ondanks al die ervaringen, ondanks al het nieuwe dat hij ziet kan hij het oude niet vergeten.
Integendeel. Dat oude dringt zich dagelijks bij hem op. Om erover te vertellen, om er over te schrijven.
bron:
Annelies van den Houten, Ies Brilleman herinnert zich Maierkoekaus en Sarie Scheef snoet gaven sfeer aan A’damse Jodenbuurt in “les Brilleman herinnert zich Maierkoekaus en Sarie Scheef snoet gaven sfeer aan A’damse Jodenbuurt door Annelies van den Houten”. “Nieuw Israelietisch weekblad”. Amsterdam, 28-11-1980. Geraadpleegd op Delpher op 02-09-2017, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010859864:mpeg21:a0125
Stadsarchief Amsterdam, persoonskaart Mijer Brilleman.
Illustraties:
Momenten uit het Amsterdamse straatleven. Het uitgaan der Diamantbeurs, gebouw Casino, Waterlooplein, ingang Amstel 29. Uitgave Berg Co. Prentbriefkaart 1905. Collectie Stadsarchief Amsterdam: prentbriefkaarten PBKD00441000024.
laatst bijgewerkt:
26 september 2019