Lin Jaldati is het pseudoniem van Rebekka Brilleslijper. Zij werd in Amsterdam geboren op 13 december 1912 als de oudste dochter van Joseph (Jopie) Brilleslijper (Amsterdam, 27 februari 1891 – Auschwitz, 6 september 1944) en Fijtje (Fietje) Gerritse (Amsterdam, 14 januari 1891 – Auschwitz, 6 september 1944) en werd in haar jeugd al Lin genoemd, naar haar grootmoeder die ook officieel Rebekka heette, maar Lin genoemd werd.
In het gezin van Jopie en Fietje waren verder de volgende kinderen:
Marianne (Jannie) (Amsterdam, 24 oktober 1916 – 15 augustus 2003) en Jacob (Amsterdam, 7 juni 1921 – Auschwitz, 30 september 1944).
Rebekka overleed in Berlijn op 31 augustus 1988. Zij werd bekend als danseres en een Nederlands-Duitse zangeres van Jiddische liederen en was in Oost-Duitsland tal van jaren de enige bekende zangeres met dit repertoire.
Jeugd
Rebekka werd geboren op de Jodenhouttuinen hoek Uilenburgersteeg (vermoedelijk nummer 25) in een Joods socialistisch milieu. Het was een kleine woning met een pothuis, waar vader verschillende ambachten uitvoerde. Vader was volgens Rebekka een man van 12 beroepen en 13 ongelukken, maar een onverbeterlijke optimist die altijd toch weer iets positiefs zag wanneer iets niet gelukt was.
Vader en moeder waren afkomstig uit verschillende milieus en de ouders van moeder, Jacob en Marianne Gerritse, waren rijker dan de Brilleslijpers en eigenaars van een winkel op de Zeedijk. Zij waren tegenstander van het huwelijk. Joseph en Fijtje trouwden toch. Joseph had steeds een andere betrekking en vaak geen werk. Moeder was een schoonheid. Ze was een uitstekende verkoopster geweest in de winkel van haar ouders op de Zeedijk. Uiteindelijk waren het de grootouders die Joseph hielpen en zorgen dat hij knecht werd in de zaak op de Zeedijk. In 1916 verhuisde het gezin en ging wonen op de hoek van de Weesperstraat en de Nieuwe Kerkstraat tussen de niet-koosjere zuivelhandel van Wennink en de koosjere zuivelhandel van Cardozo. Hier begon moeder een winkel waar onder andere vis werd verkocht.
In de Nieuwe Kerkstraat gebeurde altijd wel wat, maar in de Weesperstraat was het helemaal een drukte van belang. En, er reed een tram, lijn 8. Deze ging van het Centraal Station door de Jodenhoek naar het station bij de Weesperpoort. De Weesperstraat was gevuld met winkels. Zo was er de banketbakker van Snatager, en ook Nabarro was met de bonbons bekend.
Lin herinnerde zich de sjnorders. Zoals Sari Sterrekoeker. Zij zong spotliederen en zei “En liegen kan ik goed en de waarheid ook niet spreken”. En Japi Schapendief en Sara Scheefsnoet herinnert ze zich ook. Voor Pesach gingen de kinderen in de buurt om chometz bedelen (broodresten met gist) wat dan voor de synagoge verbrand werd.
In het gezin waren er toen twee dochters en ondanks dat ze het niet breed hadden herinnerde Lin zich de fijne wandelingen op de sjabbat in het park bij de Hortus. Ze herinnerde zich de Markensteeg, waar het altijd vismarkt was en de vis die daar verkocht werd. In de volksmond heette de Markensteeg de Vissteeg.
School
Lin ging naar school op de Nieuwe Kerkstraat aan de andere kant van de Weesperstraat, schuin tegenover de Russische Sjoel. Dat was de voormalige openbare armenschool. Tegenover de school was een kelderwinkel met zoetigheden. Voor een halve cent kon je daar lekkers kopen.
Lin zat al op deze school toen, samen met haar zus, bij een tante moest logeren. Na een paar dagen kon ze weer thuis komen, haar broertje Jacob was geboren. Acht dagen later werd het hele huis versierd. Jacob kreeg zijn Brismille – zijn besnijdenis. Toen de Mohel in huis was kon de plechtigheid beginnen. Jacob werd op een wit kussen gelegd en het gebed werd uitgesproken. De Mohel begon te zingen en boog zich over het kind. Plotseling begon Jacob hard te huilen en de besnijdenis was achter de rug. Ieder riep Mazeltov en Gezond zal hij blijven en tot 120 jaar, Omein. De mond van de baby werd nog met wijn bestreken. Er werd feest gevierd en lekker gegeten.
De Brismille was een van de gelukkigste dagen in het gezin in de herinnering van Lin.
De twintiger jaren vorderden en het ging economisch steeds slechter. Meer en meer mensen raakten werkloos en de armoede werd groter. In de buurt van de school en in de Manegestraat woonden veel arme Joden die uit Polen en Rusland gekomen waren. Deze Joden spraken alleen Jiddisj. Het was grappig wanneer ze in het Jiddisj wat vroegen en er werd in het Hollands geantwoord.
Moeder maakte op de vrijdag grote pannen soep. Het rook heerlijk wanneer de kip langzaam gaar werd en regelmatig werd er dan op de deur geklopt. Moeder gaf tal van arme mensen uit de buurt dan soep.
Tegenover Lin woonde een vrouw die ook elke vrijdag een pan had opstaan. Met water. Ze was zo arm, ze had geen geld voor de soep en zo hield ze met die kokende pan de schone schijn voor de buurt op. De armoede was zeer groot. Maar ook bij Lin werd schraalhans keukenmeester. Er kwam nauwelijks nog vlees op tafel, en hoogstens hart of maag. Omdat de mensen minder te besteden hadden liep de winkel minder goed. Vader werkte weer als knecht bij opa Jaap.
In de buurt woonden veel diamantslijpers, die werkplaatsen waren ook dichtbij. Daaronder waren ook veel werklozen, de Kaapse Tijd was voorbij, de diamantwerkers waren het best georganiseerd van de arbeiders.
Het debuut van Lin op zanggebied beleefde ze toen ze op het kinderkoor van Meijer Hamel terecht kwam. Op twee middagen in de week oefende ze met dit koor in een Joodse school op de Hoogstraat. De tijd in de Weesperstraat kwam ten einde. Het huis, en ook dat van de buren, was verkocht aan een grote firma en deze wilde de huizen laten slopen om er een grote winkel te laten bouwen. De Brilleslijpers moesten weg en hun winkel opgeven. Ze verhuisden naar de Rapenburgerstraat en gingen schuin tegenover opa Jaap en opoe Sien wonen. Het was een veel groter huis, met zelfs een tuintje erbij.
Vriendin
De beste vriendin van Lin was Jeanette Korper. Jeanette danste in de dansclub van Florrie Rodrigo (Flora Rodrigues, Amsterdam, 3 september 1893 – 11 juli 1996) op de Plantage Muidergracht. Lin wilde daar ook heen en daar ze een kwartje zakgeld in de week kreeg, en haar ouders geen bezwaar hadden, kon ze naar deze lessen. De lessen van Florrie werden de basis van Lin’s latere danscarrière.
Het grote huis op de Rapenburgerstraat werd echter te duur, en er volgde weer een verhuizing. Het gezin verhuisde naar in 1925 naar de Lange Leidsedwarsstraat 125. Het was een klein huis en het huis bracht geen geluk. Moeder werd ziek, dus Lin moest ook moeder verzorgen. Jacob kreeg op vierjarige leeftijd een middenoorontsteking en moest geopereerd worden. Kort daarna overleed opa Jaap, op 18 december 1925.
Kort na het overlijden van opa verhuisde het gezin naar de Marnixstraat. Op de Kinkerstraat 92, vlakbij, woonde Frouke Stoppelman. Haar ouders hadden een schoenenzaak en met Frouke ging Lin naar een Joods jeugdkamp, Hatsair, in Nunspeet. Lin had het er naar haar zin en leerde er veel.
Werk
Kort voor haar veertiende verjaardag ging moeder met Lin naar de Geldersekade naar een textielfabriek van de familie Wolf. Kinderen onder de 14 jaar mochten in die tijd niet werken, maar na hun 14e wel. In de fabriek werden overhemden, ondergoed en pyjama’s voor mannen gemaakt. Het was een familiebedrijf. Lin ging daar als leerling werken.
Moeder kon het huishouden niet meer alleen aan. Er kwam een dienstmeisje en het gezin kreeg telefoon. Jannie was inmiddels 10 jaar en ging op de Overtoom op school. Van het verdiende geld mocht Lin 50 cent per week houden. Ze kon niet meer naar de dansschool van Florrie Rodrigues, vanwege een probleem tussen Florrie en vader, maar Florrie had de dansschool van Lili Green op de Pieter Pauwstraat 1 aangeraden. Lin belde Lili en vroeg haar of ze eens mocht voordansen. Dat mocht de volgende zaterdag om 10 uur. Lin loog haar ouders voor en ging naar de Pieter Pauwstraat.
Voor het pand dat er nu staat, stond hier bioscoop Alhambra. Maar voor Alhambra was hier een soort koetsengarage. Aan de voorkant woonde Lili samen met Henriëtte van Lennep. Bij hun huis was de grote danszaal met een parketvloer. Henriette speelde op de vleugel tijdens de les, Lin sloot haar ogen en improviseerde. Lili zag het, en zei toen de muziek stopte dat Florrie gelijk had en Lin in haar dansschool thuishoorde. Maar Lin maakte zich zorgen omdat ze onvoldoende geld om om de lessen te betalen. Maar alles werd geregeld.
Lin bleef bij Lili dansen, waar vader niet gelukkig mee was en hij probeerde dit verschillende keren te beëindigen. En Lin ging uit, naar de verschillende dancings in de stad, zoals Bellevue aan de Marnixstraat, de Karseboom in de Amstelstraat en verschillende op het Rembrandtplein.
Daar danste ze de charleston, de black-bottom een allerlei dansen die toen in de mode waren.
Eduard Verkade
Eduard Verkade, bevriend met Lili en Henriette, zocht op een gegeven moment voor een uitvoering van Molières “L’école des femmes” vier danseressen voor een menuet, en een van hen mocht zelfs twee zinnen spreken. En juist voor deze rol werd Lin uitgekozen. De repetities waren in een echt theater aan de Plantage Middenlaan. Verkade had veel geduld, want Lin moest de repetities combineren met haar werk en geheim houden voor haar ouders.
Om met Verkade te werken was geweldig. Fientje Berghegge en Didi Cavinez speelden de hoofdrol. Lili had Lin al gezegd dat ze een kunstenaarsnaam moest gebruiken, want Lientje Brilleslijper, dat kon niet. Lin brak haar hoofd over een kunstenaarsnaam en toen ze koffie dronk met een vriend, David Mühlrad, begon hij een Hebreeuws lied te zingen dat ze goed kende “Jalda Jaldati, Jaffa Jaldati” (meisje, mijn meisje, mijn mooi meisje). “Neem toch Jaldati zoals in dit lied”, zei David. Lin Jaldati, dat klonk goed en zo werd Lin in de tijd bij Verkade al Lin Jaldati.
Lin’s ouders vonden het dansen van Lin nog steeds niet goed, en dat leidde tot een verdere verwijdering. Lin kwam steeds vaker over de vloer bij mensen uit de cultuurwereld in Amsterdam en zo kreeg ze ook op een bepaald moment het “Communistisch Manifest” onder ogen, een manifest dat later duidelijk invloed op haar leven zou krijgen.
De hoeveelheid werk bij de firma Wolf, de textielfirma, liep terug. Lin ging er alleen nog ’s ochtends heen en werkte voor de helft van het bedrag dat ze daar eerst verdiende. Er kwam steeds meer werkloosheid en er kwamen ook meer demonstraties. Met Hans Verwer bezocht Lin bijeenkomsten van de Marxistische Arbeidersschool en via Hans leerde Lin fotograaf Bernard (Boris-red) Kowadlo (Plotzk, 2 december 1911 – Porto, 29 mei 1959) kennen. Bernard was een Pools-Joodse fotograaf, nog maar net geïmmigreerd en hij sprak nauwelijks Nederlands. Met Bernard ging ze naar de Pools-Joodse cultuurvereniging Sch. Anski.
Bij deze vereniging kwam wekelijks een groep bijeen die gedichten, liederen en toneelstukken instudeerden. De vereniging kwam bijeen in de kelder van een pakhuis aan de Nieuwe Achtergracht en de voertaal was Jiddisj.
Vluchten uit het ouderlijk huis
Het was inmiddels 1933 en er veranderde veel, ook in het leven van Lin. Er kwamen steeds meer vluchtelingen uit Duitsland. De stad werd onrustiger. Lin demonstreerde mee met de Amsterdamse arbeiders tegen een vertoning van een militaristische UFA-film in het Rembrandt-theater. Er werd gedemonstreerd tegen de Hitler-propaganda. Lin merkte dat ze steeds politiek bewuster werd.
Inmiddels ging het door de crisis in de textielfabriek zo slecht dat ze nog nauwelijks werk had. Tegelijk kon ze als toneelspeelster, als zangeres of als danseres wel geld verdienen en daarover ging ze een ernstig gesprek met vader aan. Ze legde hem alles rustig uit, en verwachtte een rustig antwoord. Maar vader werd woedend en zei dat zolang hij iets over Lin te zeggen had dat niet ging gebeuren. Uiteindelijk pakte Lin haar spullen en ging weg, en vertelde thuis niet waarheen.
Lin ging naar Hans Verwer en werd daar hartelijk ontvangen en kon daar voorlopig blijven. Ze raakte bevriend met Mik van Gilse, een Nederlander die in Berlijn was opgegroeid. Mik woonde op de Keizersgracht 522, en daar woonden verschillende kunstenaars, zoals Eva Besnyö en Carl Blazer. Lin kwam graag in dit pand over de vloer. Gedurende de rest van de dertiger jaren blijft Lin aan haar carrière werken, wat ook lukt.
Huwelijk
Vanaf 1938 trad Lin als solo-artiest op met pianist Eberhard Rebling. Ze werden verliefd en met Rebling trouwde ze, overigens nadat ze jaren samenwoonden (in die tijd ongewoon) op 16 januari 1946 in Amsterdam. Rebling was een tot het marxisme bekeerde Duitser die zich rond 1936 in Nederland vestigde. Met behulp van concerten zette hij zich in voor de Joodse vluchtelingen uit Duitsland.
Oorlog
Lin en Eberhard hadden al voor de oorlog het gevoel dat het oorlog zou worden, maar toen het zover was voelden ze zich verslagen. Vooral het beeld van het brandende Rotterdam was onuitwisbaar voor Lin.
Dat Hitler deze oorlog zou verliezen stond voor Eberhard en Lin vast, maar of dit één, twee of drie jaar zou duren? En hoe ze die periode door zouden komen? Lin beschreef dat in januari 1941 alle Joden zich moesten laten registreren. In het persoonsbewijs werd een dikke J gestempeld. Vanaf dat moment waren de Nederlandse Joden gebrandmerkt. Lin heeft zich niet laten registreren, ook haar zus Jannie niet, maar toen ze haar persoonsbewijs kreeg stond er een J in.
Inmiddels kwamen er vragen om persoonsbewijzen zonder J. Ook Lin ging daarvoor zorgen. Ze kon ze bijvoorbeeld in de kleedhokjes in de zwembaden uit het naburige hokje achterover drukken. Maar dat werd lastig, want vanaf april 1941 mochten Joden niet meer in zwembaden komen. In deze periode was Lin zwanger en op 8 augustus 1941 kreeg ze haar dochter Kathinka Anita (overleden 23 november 2020).
De situatie voor Joden werd steeds nijpender. In het Joodsche Weekblad stonden de bekendmakingen, die niet in de reguliere pers verschenen. Zo werd in de krant van 27 maart 1942 bekend gemaakt dat omgang tussen niet-Joden en Joden verboden was, wat in geen enkele andere krant gepubliceerd werd. De Joden begonnen een bestaan naast het gewone leven te leiden. Kort daarna werd het voor Joden verplicht de Jodenster te dragen.
Een storm van verontwaardiging stak op. De illegale krant De Vonk bracht honderdduizenden Jodensterren van papier in omloop. Vele Hollanders droegen ze uit protest. Op enkele scholen droegen jongens en meisjes gele sterren met RK (Rooms Katholiek) of P (Protestant). Lin droeg de ster nooit, Jannie en vele anderen ook niet.
In juli 1942 kon het echtpaar met hun dochter Kathinka naar de Driftweg 2 te Naarden, naar het huis “Het Hooge Nest” op de grens van Huizen, weg uit de drukte van Amsterdam en daags na een grote razzia in de stad. Dat huis werd op 30 januari 1943 door Eberhard Rebling en zijn vriend Jan Hemelrijk gehuurd.
Onderduik
Het echtpaar bleef actief in het kunstenaarsverzet. Ze hadden een schuilnaam aangenomen, Eberhard heette Jean Jacques Bos, en Lin heette Carolina Anna van der Horst.
Het Hooge Nest was een groot huis. Op de begane grond drie kamers met een keuken, op de eerste verdieping vier kamers met ene badkamer en op de zolder nog een aantal dienstbodekamers. De ligging van het huis was gunstig, op een heuvel, omgeven door struiken en bomen, met het volgende huis 100 meter verderop en de ingang aan de achterzijde waardoor bezoekers eerst om het huis heen moesten lopen.
In “Het Hooge Nest” konden ze meerdere mensen huisvesten, onder meer familieleden van Rebekka. Zo woonden er naast Eberhard, Lin en Kathinka de zus van Lin, Janny Brandes-Brilleslijper met haar man Bob Brandes en hun kinderen Robbie en Liselotte, vader Joseph en moeder Fijtje Brilleslijper-Gerritse en broer Jacob Brilleslijper. Naast deze familieleden woonden er Bram Texeira-de Mattos (Amsterdam, 31 mei 1888 – Auschwitz, 31 januari 1944) en zijn vrouw Loes Texeira-de Mattos – Gompes (Amsterdam, 12 augustus 1890 – Auschwitz, 31 oktober 1944), hun dochter Rita (Grietje) en haar man Chaim Wolf Jäger, Paulina van der Werf-Walvis, Simon Isidoor van Kreveld (Amsterdam, 27 januari 1921) en Jetty Druijf (Amsterdam, 16 januari 1919 – Auschwitz, 3 oktober 1944).
Wie in nood verkeerde, kon terecht in het Hooge Nest. Er woonden altijd minimaal 17 personen, maar vaak meer dan 20. Van al deze personen was Bob Brandes de enige niet-Jood. Hij had een baan in Weesp en zorgde daarmee voor het geld voor deze onderduik. Inkopen werden gedaan in Huizen, Laren en Blaricum en Janny en Lin gingen, nooit samen, om de dag met de fiets naar deze plaatsen. Maar meer inkopen dan voor één gezin tegelijkertijd konden ze niet, dat zou verdacht zijn.1
Verraad
Ze werden echter verraden. Op 10 juli 1944 stond Eddy Moesbergen (Eduard Gijsbertus Moesbergen, Amsterdam, 26 juni 1902 – Wellington, 8 november 1980) voor de deur, een van de ergste Jodenjagers. Moesbergen was al sinds maart 1943 actief als Jodenjager en lid van de Colonne Henneicke, die tussen maart en oktober 1943 circa 8000 Joden had opgespoord en ƒ 7,50 per Jood voor hun werk ontvingen. Op 1 oktober 1943 werd de colonne ontbonden maar een paar van de Jodenjagers bleef actief, waaronder Eddy Moesbergen. Hij was vanaf januari 1944 in dienst van de Amsterdamse politie van vanaf januari 1944 werd het verradersloon per Jood verdubbeld. Door chantage van een vrouw in Amsterdam, waar eerder onderduikers waren gevonden, had hij het adres te pakken gekregen. Moesbergen was niet alleen toen hij bij Het Hoge Nest op de stoep stond. Er waren twee agenten uit Huizen bij, en de SD’ers Harm Krikke en Willem Punt. De onderduikers werden opgepakt maar konden eerst nog de drie kinderen in veiligheid laten brengen. De onderduikers werden naar de gevangenis aan de Marnixstraat in Amsterdam gebracht en via Westerbork en Auschwitz naar Bergen-Belsen gedeporteerd. Rebling ontsnapt tijdens het gevangenentransport op de Spaarndammerdijk. De auto stond daar op een bepaald moment stil en zijn schoonzus Janny stortte zich in de armen van een agent, Eberhard kon toen ontsnappen.
Auschwitz
Willy en Rita Jäger bleven als enige Hooge-Nest-bewoners in Westerbork achter. Willy was bakker, en aangezien er geen bakkers meer waren in Westerbork hadden ze hem daar nodig. De anderen werden doorgestuurd naar Auschwitz. Janny en Lien werden daar niet vermoord. Waarschijnlijk is hun gemengde huwelijk én het feit dat ze kinderen hadden, de reden daarvan. Daarnaast kwamen ze in een periode in Auschwitz terecht dat het Oostfront zich steeds meer naar het Westen verplaatste en de Russen steeds dichterbij kwamen, wat leidde tot de ontruiming van Auschwitz. De zusjes Brilleslijper werden doorgestuurd naar Bergen-Belsen.
Bergen-Belsen
In Bergen-Belsen kwamen de zussen Rebekka en Jannie Anne en Margot Frank tegen. Rebekka en Jannie zijn een van de laatste mensen die Anne in leven gezien hebben.
Jannie was een van de mensen die Otto Frank op de hoogte stelde van de dood van zijn dochters.2 In 1951 vroeg Otto Frank haar ook om de herinneringen aan zijn dochter op papier te zetten en Rebekka en Otto hielden tal van jaren intensief contact.
Van de bewoners van Het Hooge Nest overleefden Eberhard Rebling, Lien Rebling – Brilleslijper, Bob Brandes, Janny Brandes – Brilleslijper, Puck van den Berg – Walvis, Willy en Rita Jäger en de drie kinderen de oorlog. In 1952 emigreerden Eberhard en Lin. Ze waren overtuigd communist en gingen met hun dochters Kathinka en Jalda (1951) naar Oost-Berlijn. Daar was Lin tal van jaren de vertolker van het Jiddische lied en de liederen van Berthold Brecht totdat de Oost-Duitse regering dat vanaf 1967 verbood. Het Jiddisch leerde ze overigens bij Sch. Anski in Amsterdam en in het concentratiekamp. Na de val van het IJzeren Gordijn heeft Lin Jaldati nog veel succes gehad met dit repertoire. In 1995 werden de memoires aan de tijd tussen 1911 en 1988 van Lin en Eberhard in het Duits gepubliceerd onder de titel Sag nie, du gehst den letzten Weg, Lebenserinnerungen 1911 bis 1988, ook over de periode in ‘Het Hoge Nest’. Dit boek werd in 2024 in een Nederlandse vertaling uitgegeven onder de naam Lied van Verzet (ISBN 9789024469420).
Eberhard Rebling werd in Yad Vasjem in Jeruzalem als 444e Duitser toegevoegd aan de Rechtvaardigen onder de Volkeren. Hij overleed in 2008. Een In Memoriam staat hier.
Bron:
Jaldati, Lin en Eberhard Rebling, Sag nie, du gehst den letzten Weg, Lebenserinnerungen 1911 bis 1988 (Marburg 1995)
stadsarchief Amsterdam, gezinskaart Joseph Brilleslijper.
Gompes, Loes, Fatsoenlijk land, de onderduikers in Rozenberg Quarterly (www.rozenbergquarterly.com, geraadpleegd 14 feb 2016)
De Telegraaf, 17 september 1930, advertentie Lili Green
Stadsarchief Amsterdam, persoonskaart Eberhard Rebling
“Bekendmaking”. “Het joodsche weekblad : uitgave van den Joodschen Raad voor Amsterdam“. Amsterdam, 27-03-1942. Geraadpleegd op Delpher op 14-04-2017, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010318311:mpeg21:a0007
1.Lin Jaldati en Eberhard Rebling, Sag nie, du gehst den letzten Weg, Lebenserinnerungen 1911 bis 1988 (Marburg 1995) 300
2. documentaire “Anne Frank, de laatste 7 maanden, wereldwijd het symbool voor de massamoord op Joden” History Channel / House of Knowledge
Ad van Liempt, Kopgeld, Nederlandse premiejagers op zoek naar joden (Amsterdam 2002), lemma Eddy Moesbergen
stadsarchief Amsterdam, archiefkaart Rebling, Eberhard – 04-12-1911 – A01232_0663_0796.
Fijtje Gerritse, Stadsarchief Amsterdam, Bevolkingsregister 1874-1893, archiefnummer 5000, inventarisnummer 1779.
met dank aan Frans R. Bianchi voor correcties (email 13 april 2017)
Illustraties:
Nieuw Israëlietisch Weekblad, 20 nov 1903, advertentie
http://rozenbergquarterly.com/wp-content/uploads/2015/01/Hoge-Nest-300×239.jpg
“Bekendmaking”. “Het joodsche weekblad : uitgave van den Joodschen Raad voor Amsterdam“. Amsterdam, 27-03-1942. Geraadpleegd op Delpher op 14-04-2017, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010318311:mpeg21:a0007
gepubliceerd
2 mei 2016
Laatst bijgewerkt:
7 november 2024