Lies Auerbach – Polak

Ik had de eer Lies Auerbach – Polak (Elisheva) in februari 2012 in haar huis in Israël te mogen ontmoeten. Het was werkelijk een eer, ik kwam in het domein van een indrukwekkende vrouw die me zo veel kon vertellen. Ze vertelde me vooral over Transport 222, een verhaal dat ik toen nog niet kende en dat elders op de website wordt belicht.
Wie was Lies Auerbach-Polak?

Jochebeth Tal, © collectie Lies Auerbach

Elisabeth Alida (Liesje) Auerbach-Polak was jongste dochter van Frederik Polak (Amsterdam, 21 februari 1884 – Sobibor, 23 juli 1943) en Grietje Asscher (Amsterdam, 15 februari 1884 – Sobibor, 23 juli 1943).
Vader Frederik en moeder Grietje kregen na hun huwelijk op 3 augustus 1910 vijf kinderen;
Meijer (Amsterdam, 13 augustus 1911 – 20 augustus 1912);
Jacob (Jaap), (Amsterdam, 31 december 1912 – 9 januari 2015);
Julia (Juul), (Amsterdam, 17 juli 1914 – Tröbitz, 18 mei 1945);
Betsie (Betty, (Amsterdam, 4 april 1919 – 8 november 2024) en
Liesje (Amsterdam, 4 februari 1922 – Herzliya, 11 december 2016).

Het gezin woonde vanaf 5 oktober 1926 op Plantage Kerklaan 9boven. Dit zijn de huizen van de Plantage Kerklaan die pal naast de Hollandse Schouwburg staan.
Het gezin van Frederik en Grietje was een bijzonder sociaal bewogen gezin. Vader was accountant en altijd betrokken bij het lot van de minder bedeelden, moeder was handwerklerares op een lagere school. Dat baarde in die tijd opzien omdat Grietje gehuwd was én een baan had.
Grootmoeder Jochebeth Tal (tante Betsz) (Amsterdam, 15 maart 1856 – Amsterdam, 18 oktober 1933) hielp elke vrijdag in het gezin mee om de sjabbesmaaltijd te bereiden. Grootmoeder woonde vlakbij, om de hoek op de Plantage Muidergracht 63. Liesje herinnerde zich die vrijdagen in de keuken. Het was bijna een ritueel, de gehaktballetjes voor de soep, de geur van de kippensoep die het huis vulde, de appeltaart en de kugel.

polakfrederikengrietje
Frederik en Grietje Polak, © collectie Lies Auerbach

Artis
Zo dicht bij Artis wonen moest zijn invloed hebben. En dat was ook zo. Ieder moment was Lies er te vinden; ze ging mee met de excursies van de fameuze Dr. Portielje. Artis was een feest.

Donkere wolken
Na 1933 (begin regering Hitler) en zeker na de Kristallnacht in 1938 veranderde de wereld. Ook op de Plantage Kerklaan. Er waren leuke dingen, zoals broer Jaap die met Manja trouwde. Na het huwelijk van Jaap was er de bruiloft van Juul met Freddy en Betty trouwde met Philip de Leeuw. Maar de tijd werd steeds zorgelijker.
Bij Lies waren ze lid van een Joodse jeugdvereniging, van de Mizrachi, de orthodoxe tak van de Zionistische beweging. Deze beweging streefde naar een eigen staat, waar de Joden vrij van vervolging zouden kunnen leven. Vader Frederik was in de jaren twintig een van de oprichters van deze beweging.

Lies op Hachsjara in de Sloterpolder © collectie Lies Auerbach

1942
Lies: “We waren idealistisch thuis, we namen deel aan veel van de activiteiten zoals de jeugdkampen in Garderen. We leerden Hebreeuws, we bestudeerden de Thora, we leerden de geschiedenis van het Joodse volk en van het heilige land. We wilden pionier worden in het Britse mandaatgebied Palestina. Daarvoor was de opleiding voor het boerenbedrijf, de Hachsjara, belangrijk. Deze opleiding kreeg ik toen Nederland al bezet was in de Sloterpolder in de tuinderij van de familie Van der Weide. Dat was 8 kilometer vanaf ons huis in de Plantage en dit stuk fietste ik steeds. Tot het moment dat de fietsen moesten worden ingeleverd, toen liep ik het elke dag, inmiddels met de Jodenster op mijn jas.

Doop
Het was toch ook een goede tijd. Misschien idealiseer ik het door al wat daarna gebeurde. Maar ik herinner me de hartelijkheid én de keer dat ik werd uitgenodigd voor de doop van het dochtertje Julia. Het was de eerste keer dat ik in een kerk kwam. Toen ik veel later een keer terug kwam in de Sloterpolder stonden er alleen nog flats.

Jom Kippoer 1942
In juli 1942 was in Amsterdam de jacht op Joden begonnen, en in september 1942, tijdens Jom Kippoer (Grote Verzoendag) was de sfeer al neerslachtig in de stad.

chonleo1934
Leo Cohn in de vlaggenmast in het Mizrachikamp in Garderen, 1933 of 1934. © collectie Lies Auerbach

Wij gingen naar de synagoge van de jeugdbeweging Zichron Ja’acov bij het Weesperplein. Daar kwamen overwegend jongeren, mensen met hoop, mensen met de blik gericht op de toekomst en op Palestina.
We waren de hele dag in de synagoge. De sfeer was gespannen. Zouden de nazi’s ook op deze dag de huizen invallen voor hun razzia’s?
De voorzitter van de Joodsche Raad was naar de nazi’s gegaan met het verzoek deze dag over te slaan, maar of ze hieraan gehoor zouden geven wisten we niet. Maar ook die avond werd het verzoek niet gehonoreerd.

De dagelijkse voettocht naar Sloten werd met de opzichtige gele ster op mijn jas steeds gevaarlijker. Ik moest mijn werk daar opzeggen. Vrijwel direct kon ik aan de slag als leerling-verpleegster in het Nederlands Israëlitisch Ziekenhuis (NIZ) aan de Nieuwe Keizersgracht. Het bleek het begin te zijn van een lange en geslaagde carrière als verpleegkundige.

In die tijd woonde ik als laatste kind bij mijn ouders. Ik was de jongste, de andere waren getrouwd. Op een avond was het er, het geschreeuw van de nazi’s en de stappen van hun laarzen, gevolgd door de harde bel aan de voordeur. Wij waren aan de beurt. Ik zei niets, ik wees naar boven en ik verstopte me daar, in een grote, diepe klerenkast. De nazi’s doorzochten het huis, ze hadden aan vader en moeder gevraagd of er nog meer mensen in het huis waren. Zij hadden ontkend, we werden niet geloofd. Ze vonden me niet; moeder kwam me uit de kast halen. “Waar is vader”, vroeg ik haar. “Ze hebben hem meegenomen”.

auerbackliesje2
hooiberg Mizrahikamp Garderen. Lies bovenop de hooiberg. © collectie Lies Auerbach.

Vader kwam terecht in de Hollandsche Schouwburg op de Plantage Middenlaan. Vrienden haalden hem eruit, en na een paar dagen was hij weer thuis. Maar dat geluk duurde niet lang, een half jaar later werden vader én moeder opgehaald en doorgestuurd naar Kamp Westerbork. Ik had daardoor geen thuis meer; in het zusterhuis van de NIZ verleende men mij onderdak.

13 augustus 1943
De 13e augustus 1943 was een serene zomerdag. Deze werd wreed verstoord toen om 8 uur ’s ochtends grote vrachtwagens de Nieuwe Keizersgracht opreden en zich opstelden voor het Israëlitisch Ziekenhuis.
Het gebouwencomplex werd omsingeld en de nazi-soldaten kwamen schreeuwend en tierend naar binnen. Het ziekenhuis werd ontruimd. Al het personeel, de medische staf, de patiënten, iedereen werd in de vrachtwagens geladen. Het was mij duidelijk dat ik moest vluchten, maar hoe?
Ik kwam op de zolder terecht. Ik was daar niet alleen, de architect van het ziekenhuis, J. S. Baars (1886-1956), had zich daar met zijn drie kinderen verschanst.
Het duurde lang voor alle tumult in het ziekenhuis wegstierf en toen dat zo was, kon je een speld horen vallen in het ziekenhuis. Via het dak vluchtte ik verder naar het naburige huis. Ik besloot naar de ouders van mijn vriend Ernst Herman Cohen (Deventer, 23 juli 1921 – Hagenow, 16 april 1945) te gaan. Toen ik daar was gingen Ernst en ik onze onderduik voorbereiden. Maar we waren te laat. Ook hier kwamen de nazi’s en het hele gezin moest binnen een half uur klaar staan voor de deportatie. Ik had kunnen vluchten, ik heb het niet gedaan. Hoe kon ik mijn grote liefde Ernst in de steek laten?

Westerbork
Op het moment dat we in Westerbork aankwamen was onze vrijheid ten einde. Iedere maandag kwamen er de treinen aan op de “Boulevard de Misère”, het stationnetje in het kamp, om er op dinsdagochtend weer te vertrekken. Maandagavond werd bekend gemaakt wie er mee moest. Maar ontbraken er mensen, dan kon je alsnog worden aangewezen om mee te gaan. Het ging de nazi’s niet om wie er mee ging, maar om het aantal dat moest kloppen.
Mijn ouders bleken al ‘doorgestuurd’ te zijn toen ik aankwam in Westerbork. Wel waren mijn broer Jaap en zus Juul in het kamp. In het kamp kwam ik als verpleegster te werken in de ziekenbarak.

mizrahikampleiding
Mizrahikamp Garderen leiding. Izak Cohen, Benno Gitter , … Dasberg?, Jaap Polak, Mevr. en Dr. …………. (later in Israel in Beer Sheva gewoond), Letty Rudelsheim, …………… © collectie Lies Auerbach

In die barak werkten vele specialisten en artsen die ik kende van de Nieuwe Keizersgracht. Ik woonde in dezelfde barak waar ook de zus en de moeder van Ernst waren ondergebracht. Ernst zag ik veel te weinig. De Chaloetsiem, de jongeren die zich op hun taak als Palestinapionier voorbereidden, werkten in de keuken en we ondersteunden elkaar.
Het leven in Westerbork werd steeds moeilijker. Er was niet voldoende meer te eten, en er was de permanente angst voor de deportaties. Verder gingen er veel mensen dood in Westerbork, vooral kinderen en oude mensen.

Palestinacertificaat
Een bijzondere rol in mijn verhaal heeft het Palestinacertificaat gekregen. In de jaren dertig was dit door de Britten ingevoerd. De bedoeling ervan was om de immigratie van Joden in Palestina onder controle te houden. In Nederland werd al voor de oorlog geprobeerd om iedereen met zo’n certificaat het land uit te krijgen, maar ook in de eerste jaren van de oorlog werden bezitters van zo’n certificaat opgeroepen.

In Palestina werd onder de Nederlanders een commissie samengesteld die lijsten opstelde van namen van familieleden in Nederland. Ook zij moesten certificaten krijgen!
Ik kreeg mijn certificaat toen ik in Westerbork zat. Die voor mijn ouders kwam toen ook aan, maar zij waren toen al vermoord in Sobibor. Dat een deel van de certificaten vervalst was, wisten de nazi’s maar daarover maalden ze niet. Ze wilden een groep Joden hebben die konden worden uitgewisseld tegen krijgsgevangen Duitsers.

Wie het certificaat had werd naar Bergen-Belsen overgebracht, waar het kamp was voor de ‘AuschtauschJuden’. We reisden naar Bergen-Belsen met een normale personentrein en niet met een veewagon. De aankomst in Bergen-Belsen was verschrikkelijk. Schreeuwende en tierende nazi’s met grote waakhonden. Ook in Bergen-Belsen gingen we werken en de vrienden van de Hachsjara kwamen of in de keuken of in het ziekenhuis terecht.

auerbachliesje3
De Franekergroep, © collectie Lies Auerbach

Tempeliers
In de negentiende eeuw ging een orthodox-Lutherse sekte, de Tempeliers, naar ‘Het Heilige Land om de Heer te dienen’. Bij het uitbreken van de oorlog werden veel van de vrouwen en kinderen van deze groep in Atlith geïnterneerd, een kamp in de buurt van Haifa. Hun mannen, die wel al in nazi-Duitsland waren, drongen er in Duitsland op aan dat de vrouwen en kinderen naar Duitsland overgebracht werden. In 1941 en 1942 werden met deze achtergrond al Duitsers en Joden uitgewisseld en na onderhandelingen werd in juli 1944 een nieuwe uitwisseling gerealiseerd, die 222 Joden het leven zou redden.

Uitwisseling
Uiteindelijk gebeurde toch het onvoorstelbare. We zaten in een trein, een gewone trein met zittingen en ramen. Wel vergrendeld, maar niet een veewagon. Onze groep, 222 mensen, liet Bergen-Belsen achter zich. We reisden door Duitsland en door Oostenrijk waar we op een namiddag in Wenen aankwamen. Daar gingen we naar een opvanghuis voor daklozen waar we op de bovenverdieping werden ondergebracht.

Daar, op die bovenverdieping, waren we doodsbang. Zouden we de volgende dag doorreizen of zouden we de volgende dag alsnog naar de vernietigingskampen worden gebracht?
Op de benedenverdieping werd later op die dag een groep Hongaarse Joden ondergebracht. De volgende dag reisden beide groepen verder, zij naar Auschwitz en de dood, wij naar Palestina en het leven.

Wij overschreden de grens met Hongarije, naar Bulgarije en op woensdagmorgen 7 juli 1944 kwamen we Turkije binnen en bereikten Constantinopel. Na de nodige vertraging vond op de Bosporus de uitwisseling tegen de Duitsers plaats en aan de overkant stapten we in een andere trein, nu met Engelse bewakers.

De trein ging naar het zuiden, door Syrië en Libanon tot we bij Ras el Nakura (Rosj Hanikra) door een tunnel reden. Aan de andere kant waren we in Palestina.
We stonden als één man op en begonnen het Hatikwa, het Hebreeuwse volkslied, te zingen. We huilden het meer dan dat we het zongen.

Lang het spoor naar Haifa stonden mensen te kijken. Ze hadden gehoord dat we uit Europa kwamen en gooiden ter verwelkoming armen vol sinaasappelen naar binnen. In verband met het gevaar op besmettelijke ziekten mochten we niet in Haifa blijven en werden geïnterneerd in Atlith. Niemand van mijn directe familie was er, maar mijn droom om naar Palestina te gaan was uitgekomen.

In eerste instantie was ik euforisch. Maar de dagen in Atlith lieten deze euforie omslaan in onzekerheid, eenzaamheid en zelfmedelijden. Uiteindelijk kwam ik bij familie terecht in Jeruzalem. Bij Lida en neef Joop, een orthodox gezin met een kleine woning.
Ik stapte naar het Hadassa-ziekenhuis, vroeg de directrice te spreken, mevrouw Kantor, en vroeg haar om werk. Ik sprak misschien 10 woorden Hebreeuws. Ik kwam voor een commissie en die commissie vroeg me hoe ik de opleiding wilde gaan volgen. Ik zei dat ik naar een kibboets zou gaan en binnen een maand Hebreeuws zou spreken.

Dat wilden ze wel eens zien. Ik werd aangenomen, moest opnieuw beginnen met de opleiding, en ging naar de kibboets Javne om Hebreeuws te leren. Na een maand sprak ik zoveel Hebreeuws dat ik mijn opleiding net kon volgen. Ik werd verpleegster, het begin van een lange en succesvolle carrière en mocht zelfs president Ben Gurion verplegen.

Elisheva 2015:
In de documentaire “Waarom Haten Zij Ons” van de Joodse Omroep (2015) was Elisheva, nu 93, een van de geïnterviewden. Deze documentaire gaat over het hedendaagse antisemitisme en het leven in Israël nu in zo’n moeilijk deel van de wereld. Elisheva zegt daarin dat ze altijd de wereld wilde verbeteren. Ze wilde alles goed doen. Nu vindt ze, 93 jaar oud, dat ze door de hele situatie zo passief geworden is. Dat ergert haar, maar ze kan er niet meer tegenop. Het is niet alleen het antisemitisme of wat er in Israël gebeurt, maar wat er in de hele wereld gebeurt. Het is overal. ‘Hoe is de toekomst voor mijn kinderen en voor mijn kleinkinderen’, verzuchtte ze. De situatie in de wereld is soms zo hopeloos. En toch, Elisheva blijft spreken over toen en nu en interviews als deze zullen ooit gaan bijdragen aan een positieve verandering.

Het boek “Bewogen Stilte“, dat over Elisheva en Betty gaat, is onder andere te koop bij de betere boekhandel.

Naschrift:
Op 11 december 2016 overleed Lies Auerbach-Polak op 95-jarige leeftijd. Het was een eer haar te mogen interviewen en ik bewaar warme herinneringen aan het contact van toen, en de mailwisseling in de jaren erna. Haar zus Betty Bausch – Polak, die ik bij een aantal bijeenkomsten eveneens heb mogen ontmoeten, overleed op 8 november 2024.

 

bron:
www.dutchjewry.org, pagina Jacob Asscher (geraadpleegd 9 maart 2015)
www.communityjoodsmonument.nl, lemma Frederik Polak (geraadpleegd 9 maart 2015)
Auerbach-Polak, Lies, Betty Bausch-Polak en Nanda van der Zee, Bewogen Stilte, oorlogsherinneringen van twee zussen (Kampen 2004)
Snijders, Rob, interview Elisheva Auerbach februari 2012.
Stadsarchief Amsterdam, Frederik Polak, Archiefkaarten, archiefnummer 30238, inventarisnummer 641

Illustraties:
met dank aan Elisheva Auerbach-Polak

gepubliceerd
maart 2012

laatst bijgewerkt:
10 november 2024