Een groot deel van de verhalen die na de oorlog bekend geworden zijn over de gebeurtenissen en de vervolging in de oorlog komen van mensen die op de een of andere manier hun lot konden beïnvloeden. Of het nu ging om het uitstellen van de deportatie door via relaties aan een Sperre te komen, of door de financiën te hebben die vaak nodig waren voor de onderduik, een iets betere positie maakte dat men meer kansen had om het later na te vertellen.
Het Joodse proletariaat; verreweg het grootste deel van de Joodse bevolking, ging met als enig spoor hun naam op een lijst ten onder in Auschwitz-Birkenau en Sobibor. De kans om het na te vertellen was uiterst klein. Het Joodse proletariaat vormde in Amsterdam een belangrijke groep. Vlooienburg, Uilenburg, Rapenburg en de Transvaalbuurt waren stuk voor stuk arme(re) buurten waar in het interbellum langzaam de positie van de bewoners verbeterde en de snelheid waarmee dit geschiedde werd afgeremd door de crisisjaren.
Een van de mensen die wel heeft kunnen navertellen hoe het leven was binnen die arme bevolking én hoe de vervolging geschiedde wanneer men geen geld of relaties had is Levie de Lange. Geboren in de Rode Leeuwengang op 20 februari 1904 als zoon van Israël de Lange en Mietje Pachter. Dit was in een zijsteeg van de Valkenburgerstraat, een van de armste sloppen van de stad.
Levie de Lange ontmoette Henriëtte Turfreijer toen hij 17 jaar oud was – Henriëtte was 16. Henriëtte woonde in de buurt van de Batavierdwarsstraat op Uilenburg en werkte als fabrieksmeisje bij een matzebakkerij op de Valkenburgerstraat. Henriëtte was de oudste dochter van Simon Turfreijer en Rachel Voorzanger, en zij hadden 8 dochters. Henriette werd geboren op 9 maart 1905.
Levie en Henriëtte trouwen op 25 juli 1923, ze waren toen al de ouders van hun eerste zoon Israël, die op 17 juni 1923 geboren werd. Levie en Henriëtte ging met zoon Israël wonen hij de ouders van Henriëtte totdat de moeder van Levie overleed en zijn vader hertrouwde. Het jonge gezin kon toen in het kleine ouderlijke huis van Levie op Valkenburgerstraat 175 trekken.
De huishuur van ƒ 3,– per week werd uiteindelijk teveel. Levie werkte op de groentemarkt aan de Marnixstraat als overkruijer en dit werd slecht betaald. Er kwam een broer en een zus van Levie inwonen in deze tweekamerwoning, zodat er een tegemoetkoming in de huur kwam.
Een jaar later, op 11 december 1924, beviel Henriëtte van een tweeling, Rachel en Mina. Levie werkte nog steeds op de groentemarkt en zocht nu ook weggegooide groente om de voeding voor zijn gezin aan te vullen. Ook vroeg hij ondersteuning bij het Burgerlijk Armbestuur aan de Reguliersdwarsstraat.
Toen de broer en zus van Levie het huis moesten verlaten werd de huur te hoog. De huisbaas zette het gezin van vijf personen het huis uit; ze vonden een sterk verwaarloosde éénkamerwoning ervoor terug waarvan de huur ƒ 1,80 was. Bovendien trok hij regelmatig naar de Centrale in Amsterdam Noord waar hij, zoals veel werklozen, tussen het kolengruis zocht naar bruikbare kolen voor de brandstof in de winter. Ondanks de armoede waren Henriëtte en Levie gelukkig met hun gezonde kinderen; het oplossen van de problemen ervoeren ze als een soort sport.
Op 14 september 1924 werd dochter Esther geboren en een paar maanden later kregen ze het bericht dat hun huis zou worden afgebroken. Ze kregen een woning toegewezen aan de Cliviastraat 21hs in Amsterdam Noord. Na de verhuizing werd op 2 januari 1928 het vijfde kind geboren, Simon.
Vlak na de geboorte van Simon kreeg het gezin ondersteuning, ƒ 15,– per week, wat heel hard nodig was. Tegelijkertijd werkte Levie heel hard, thuis, bij het huishoudelijke werk, maar ook op de markt en bij de Vami waar hij flessen vulde en dat terwijl hij vanwege de ondersteuning ook tweemaal per dag moest stempelen.
Het huis aan de Cliviastraat moest na verloop van tijd verlaten worden, het hele dorpje aan de Grasweg moest verdwijnen; de Bataafse Petroleum Mij had het terrein gekocht ter uitbreiding van dit bedrijf. Het gezin moest verhuizen en ging naar de Lange Distelstraat 29.
In dit nieuwe huis werd op 1 mei 1929 het gezin uitgebreid met Judith. Levie memoreert ook de hulp die hij toen kreeg van de buren toen hun zesde kind geboren was. Er woonden toen acht personen in dit huis en het huis bleek te klein. Ze konden verhuizen naar de Distelvoorstraat 26 (foto rechtsboven) en op 31 augustus 1930 werd het zevende kind, Samuel, geboren, gevolgd door Naatje op 27 augustus 1932 en Abraham op 10 november 1933.
De ondersteuning aan kleinere gezinnen werd toen door de regering ingeperkt en het gezin van Levie, 2 volwassenen en 9 kinderen, werd ƒ 3,75 gekort zodat van de ƒ 19,– per week nog maar ƒ 15,25 overbleef. Met aftrek van de huur had was er voor ieder ƒ 1,05 per week over om van te leven. Levie stelde alles in het werk om een verhoging te krijgen en het lukte hem na een paar weken om ƒ 21,– per week te krijgen.
Op 26 januari 1935 werd Dora geboren, het tiende kind, op 21 maart 1936 Reina.
In die periode kreeg Israël de mogelijkheid om te gaan leren aan de ambachtsschool aan de Meeuwenlaan. Hij wilde timmerman worden; hij bekwaamde zich in twee jaar maar het was in 1939 wel erg moeilijk om een betrekking te krijgen. Israël maakte in deze periode twee belangrijke werkstukken; een dressoir en een spiegel in een houten lijst. De laatste kreeg Levie na de oorlog weer in handen, de enige tastbare herinnering aan zijn zoon. Het twaalfde kind, Greta, werd geboren op 6 augustus 1937, op 21 januari 1939 werd Jacob geboren.
Inmiddels werd de dreiging van de oorlog steeds groter. De verhalen over de situatie voor de Joden in Duitsland waren inmiddels zeer bekend. De kinderen gingen naar de Joodse school aan de Laanweg, waarvan Levie zich nog juf Kroeze, Urbach en Koster herinnert.
De kinderen kregen schoolvoeding van de stad, tot de oorlog uitbrak en in 1941 de bezetter bepaalde dat Joodse kinderen gevoed moesten worden door de Joodse gemeente. Dat eten kregen ze in een zaaltje naast het politiebureau aan de Buiksloterweg.
Op 22 januari 1942 werden de laatste kinderen geboren, Philip en Leendert. Het gezin had nu 17 koppen. Op 2 oktober 1942 werd Henriëtte met 15 kinderen in de leeftijd van 8 maanden tot 19 jaar weggehaald en naar de Polderweg gebracht.
Israël kon wegkomen bij de Polderweg omdat hij een Sperre had, hij ging naar een oom en tante op de Lange Houtstraat 37-2. Levie kwam bij zijn vrouw en kinderen en ze kwamen in blok 59 in Westerbork terecht. Op 12 oktober ging het gezin naar Auschwitz, waar ze op 15 oktober aankwamen. Daar kwam de selectie en alleen Levie werd geselecteerd om te werken. Zijn vrouw en 14 kinderen werden diezelfde dag vermoord in Auschwitz-Birkenau.
Levie overleefde de oorlog en de kampen. Zijn hoop dat zijn zoon Israël er nog zou zijn hield hem bij alle verschrikkingen op de been. Na de oorlog bleek Israël, met oom Philip, tante Mietje en zijn nicht Mina op 4 juni 1943 in Sobibor vermoord te zijn.
In 1964 tekende Jaap Stigter het verhaal van Levie op. Een verhaal over de armoede in Joods Amsterdam. Een verhaal over het geluk van een groot gezin en een echtpaar dat zielsveel van elkaar hield. Een verhaal over hoop en wanhoop. Een van de meest bijzonder boeken waarmee inzicht wordt gegeven in die periode in Joods Amsterdam is in 2011 opnieuw uitgegeven onder de naam “Het verhaal van mijn leven”, Levie de Lange, ISBN 9789028241572.
Levie hertrouwde met Marianne Piller, die ook de kampen overleefde en overleed op 16 december 1974.
bron:
www.hoornstra.org (stamboom),
www. joodsmonument.nl,
Lange, Levie de, het verhaal van mijn leven (Amsterdam 2011)
Laatst bijgewerkt:
27 september 2019