Karel Emanuel Poons werd geboren op 14 augustus 1912 in Amsterdam. Hij was danser van beroep. Karel was de jongste zoon van Moses Poons, fabrikant (Den Haag, 26 juni 1871 – Amsterdam, 6 augustus 1956) en Rachel Meijers (Goor, 4 juni 1873 – Amsterdam, 8 september 1928) en hij had drie zusters en een broer;
Sara (Amsterdam, 25 februari 1901 – Auschwitz, 3 september 1943),
Marianne (Amsterdam, 26 oktober 1902 – Amsterdam, 18 mei 1964),
Lion (Amsterdam, 5 november 1906 – Midden-Europa, 2 februari 1945). Lion was directeur van een drukkerij en
Elisabeth (Amsterdam, 24 september 1909 – Hilversum, 24 mei 1931).
Hij werd verwend. Het was een mooie jeugd. Karel was erg gesteld op zijn jongste zus die al op jonge leeftijd overleed. Zijn moeder stierf al eerder, toen hij 16 jaar oud was. Met zijn broer had Karel niet veel contact, Lion was ook zes jaar ouder en dat gold ook voor zijn oudste zussen. Na de oorlog raakte Karel goed bevriend met zijn zus Marianne. Toen Karel een jaar of 15 was, raakte hij in contact met de Theosofische Vereniging. Hoewel zijn familie daar niet achter stond, voelde hij zich er thuis.
De Joodse gemeenschap
De Joodse gemeenschap was groot toen Karel opgroeide. Zijn ouders waren liberaal. Karel leerde niets over de Joodse traditie tot hij Bar Mitswah werd. Een oom, die chazan was, leerde hem de liederen. Na het overlijden van zijn moeder bezocht Karel de synagoge vaak om kaddisj te zeggen. Dat deed hij een jaar lang. Daarna had hij niet veel meer met de religie en dat bleef zo.
Voor de oorlog kwam Karel zich niet herinneren dat hij met antisemitisme geconfronteerd werd in Amsterdam. In zijn klas op school was de meerderheid Joods. Het gezin waarin Karel opgroeide had zo weinig met de religie dat Karel ook op zaterdagochtend naar een school ging.
Er was niet veel dat Karel wilde worden, en hij werkte bij de telegrafie-afdeling van de PTT. Daar ontmoette hij een meisje die op ballet zat, en zij zei Karel dat hij mee moest. Karel ging mee en hij wist toen hij dat zag wat hij wilde worden. Hij zat in die periode op de grafische school en begon toen met amateur-lessen ballet. Daar werd hem gevraagd om professioneel danser te worden. Hij had zoveel talent dat hij de lessen gratis kreeg, hij was toen een jaar of 18 oud.
Amsterdam was in de dertiger jaren een geweldige stad. Het was er zeer vrij. Hij had er vele vrienden, Joden en niet-Joden. Duitsland viel Nederland binnen in 1940 en in het eerste jaar gebeurde er niet veel. Het leven benam zijn gangetje en iedereen dacht dat het wel los zou lopen. Karel zat toen bij een ander balletgezelschap, het gezelschap van Yvonne Georgi, en in het tweede jaar van de bezetting begonnen de problemen. Als Jood moest Karel het gezelschap verlaten; tot 1942 zat hij bij het gezelschap.
Er kwam een oproep waarin werd bepaald dat Karel moest verhuizen naar een Joodse buurt in de stad. Hij voelde onmiddellijk aan dat hij in onderduik moest gaan. Hij vond een adres waar hij terecht kon, in de buurt in de stad, in Huizen. Hij ging op 28 juli 1942 daar in onderduik bij een bevriende danseres. De rest van het gezin zat ook in de onderduik. Van Sara en haar man Immanuel Karel Joseph Poons weet Karel dat ze in de buurt van Amsterdam bij een dominee in de onderduik ging. Deze dominee liet ze al het geld afgeven en vervolgens zette hij Sara en haar man de volgende dag op straat. Ze ging terug naar haar huis op de Jekerstraat 71-2, dat inmiddels ook al leeggehaald was door de buren. Daar kreeg ze spullen terug en wachtte er tot ze opgehaald werd door de nazi’s.
Tijdens de onderduik had Karel niet veel problemen als een blondharige blauwogige Jood, blond door de waterstofperoxide. De nazi’s hadden het niet door. In de onderduik kreeg Karel contact met Rebekka Brilleslijper (Lin Jaldati) die nabij was ondergedoken in een huis met een grote studio waar hij kon oefenen en zelfs er een voorstelling kon geven. Er zaten meer onderduikers in dat huis, Het Hoge Nest in Huizen. Lin, die na de oorlog een bekend vertolkster werd van het Jiddische lied, vooral in haar tijd in Oost-Duitsland, was ook danseres en trainde met Karel.
Karel bleef drie jaar ondergedoken. Er werd voor de buurt gezegd dat hij een neef uit Den Haag was, die zijn huis verloren had door een bombardement. En omdat Karel blond leek, kon hij met een redelijk gemak over straat gaan. Wel moesten ze uitkijken wanneer er een razzia was.
In Hilversum, toen Karel er een keer inkopen deed, kwam hij zijn broer Lion tegen. Lion zat toen al in Westerbork, maar vanuit Westerbork mocht een heel klein aantal mensen om diverse redenen wel eens uit het kamp. Hij sprak toen met zijn broer en vroeg hem waarom hij niet in de onderduik ging. Lion antwoordde dat dat niet mogelijk was, zijn vrouw en kinderen zaten in Westerbork en hij kon dus niet wegblijven. Daarbij had Lion de supervisie over alles dat gedrukt werd in Westerbork gekregen en daardoor was hij ervan overtuigd dat hem niets zou overkomen.
Naast ‘Het Hoge Nest’ woonde een Duitse broer en zus. Die woonden al een jaar of dertig in Nederland en spraken nooit Duits. Maar op een zekere zondagmorgen hoorde Karel ze wel Duits spreken. In het huis was onder de vloer nog een verstopplek gemaakt, en de onderduikers gingen snel daarheen en toen ze er nog maar net zaten, kwamen de Duitsers het huis binnen. Karel werd niet gevonden.
Snel na de bevrijding liep Karel naar Amsterdam om te kijken of hij er nog bekenden kon vinden. Zijn zus Marianne en haar man en dochter kwamen snel weer terug naar de stad. Ook zijn vader kwam terug uit Theresienstadt.
Niet lang daarna kon Karel zich weer aansluiten bij dansgroep van een Poolse danseres die toen een gezelschap startte in Amsterdam. Na een korte tournee naar Kopenhagen stopte dit gezelschap en werd er een nieuw gezelschap begonnen.
Later sloot Karel zich aan bij het Scapino-ballet en werd directeur van het Scapino dansacademie. In 1951 ontmoette Karel Paul Deen (Den Haag, 18 augustus 1915 – Amsterdam, 30 augustus 1990), zijn partner, met wie hij zeer gelukkig was. Karel bleef vooral les geven en hij maakte choreografieën.
Karel vindt dat hij tijdens de oorlog vooral veel mazzel heeft gehad. Hij overleed op 12 maart 1992. Karel Poons en Paul Deen zijn bij elkaar begraven op begraafplaats Zorgvlied.
bron:
parenteel Abraham Jacobs op home.hcc.net/r.bobbe/poons/poons.htm (geraadpleegd 22 november 2016)
Oral History project United States Holocaust Memorial Museum, 12 oktober 1990
Stadsarchief Amsterdam, Moses Poons, Archiefkaarten, archiefnummer 30238, inventarisnummer 645
met dank aan M. Smith (email 26 november 2020)
Rebecca Brilleslijper en Eberhard Rebling, Sagt nie, du gehst dein letzten Weg (Berlin 1986) 382, 386, 395, 396, 412 en 413
met dank aan M van Hengel (email 24 maart 2021)
illustratie:
Hoge Nest via Loes Gompes, Fatsoenlijk Land – de onderduikers op http://rozenbergquarterly.com/fatsoenlijk-land-de-onderduikers/
gepubliceerd:
21 november 2016
laatst bijgewerkt:
9 april 2021