In 1928 vierde Juda Monas zijn 20-jarig jubileum als dansleraar. Hij was een gerenommeerd dansleraar, dat is te zien in het artikel dat het tijdschrift De Kunst aan hem wijdde:
Jules Monasch jubilaris
Deze week was er een jubileum in de danswereld, wat niet veel voorkomt. De bekende Amsterdamsche dansleeraar Jules Monasch herdacht namelijk zijne twintigjarige werkzaamheid als zoodanig, en onder betoon van veel belangstelling, en met zeer welwillende medewerking van verschillende artiesten, als Stella Fontaine, Rodi Roeters, Louis Contran, Henry Marchand, het danspaar Yardaz, Ben Duisen zijn jazz-band, en verschillende andere musici en artiesten, werd het j.l. Woensdagavond in „Bellevue” gevierd. Er was eene feestkommissie, waarvan de heer D. Reese voorzitter was, o.a. de heeren Max van Gelder en Max Tak leden en de heer M. Koenderman sekretaris-penningmeester was, — en deze laatste bood namens vele vrienden den jubilaris een vleugel aan, onder het motto „c’est le ton qui fait la musique”, daarbij, in eene hartelijke toespraak, den wensch uitsprekend : dat Monasch ook voor de toekomst den goeden toon zou weten te vinden om in zijn verdere leven „muziek” te kunnen maken. Thans weet hij dat wel. En het wordt gewaardeerd. Een Zandvoortsch gemeenteraadslid was expresselijk voor den feestavond overgekomen, om te getuigen dat men ook in de „Amsterdamsche” badplaats Monasch’s werkzaamheid op prijs stelt, o.a. als dans-leider in „Riche”, Zandvoort’s populaire, sjieke dancing.
Jules Monasch overigens — en dit is van een dansleeraar merkwaardig — is over zijn vak, zooals het tegenwoordig is, niet goed te spreken. Hij heeft in vele landen gewerkt, ook in Italië, en hij spreekt dan ook o.m. zeer vloeiend Italiaansch. En hij is dansleeraar geworden, omdat zijn vader en ook zijn grootvader dat waren. Maar de moderne dans, zooals die thans beoefend wordt, heeft niet zijn sympathie. De schoonheidszin bij den dans, oordeelt hij, is nagenoeg geheel verdwenen. De openbare dancings geven aan jongelui zoowel als aan volwassenen, die niets van dansen kennen en die er nooit les in hebben gehad, gelegenheid tot „knoeien”, — eenvoudig : omdat zij meenen, dat de tegenwoordige dansen „vanzelf” te leeren zijn. Men „loopt maar wat” — zeggen deze lieden, en dan denken zij te „dansen” ! Die „danswoede” is na den oorlog ontstaan : vroeger dansten de menschen van tijd tot tijd walsen, polka’s, mazurka’s, quadrilles enz., die niet zoo gemakkelijk te leeren waren ! Ook dat er in het dansleerarenvak allerlei menschen zijn getreden, die nooit eene technische opleiding hebben gehad, en die meenen dat het „moderne dansen gemakkelijk” is, heeft den society-dans als „kunst” zeer sterk achteruit gezet. Schilders, kleermakers, diamantbewerkers, stukadoors, tot gemeente-werklieden toe, oefenen tegenwoordig het vak van „dansleeraar” uit: overdag werken zij in hun „eigenlijke vak”, ’s avonds geven zij „dans-les” of „leiden” een bal. Daarbij komt: dat de radio en de dilettanten-orkestjes het vak nog extra konkurrentie aandoen ! — zoodat eigenlijk alleen de leeraren, die hun leerlingen in de beter gesitueerde kringen tellen, welke dus vrij goed kunnen betalen, in de tegenwoordige omstandigheden zich staande kunnen houden.
Monash, die zijn leerlingen vooral heeft in de uitgaande burgerkringen — de dansende „massa” — — heeft het moeilijker dan verschillenden van zijne collega’s. En als hij dan overdenkt hoe op grammofoon en radio les wordt gegeven, hoe „prijsbedervers” niet zooals vroeger, en ook nog tegenwoordig bij enkele dansleeraren : met den pianist aan de piano, doch met „machinale muziek” zich en hun leerlingen tevreden stellen, — dan ziet hij de toekomst voor den dansleeraar donker in, al wil hij dadelijk er bijvoegen : dat hij op zijn feest niet pessimistisch wenscht te wezen. Wij gelooven, dat Monasch dat ook niet behoeft te zijn. Zijn feestavond bewees, dat zijne leerlingen ook zijne vrienden zijn en dat hij op hen kan rekenen. Monasch was de man, die in den eersten tijd van Mille Colonnes’ dancing de leiding had van den dans. Dat is nu niet meer. Maar Monasch heeft en behoudt zijne leerlingen,— en die zal hij, met nieuwe elk seizoen, wel nog vele jaren mogen leiden ! Zijne hooge opvattingen over den dans past hij ook in de praktijk toe. Hij is een ernstig werker, een handig leeraar, die zijnen leerling de danskunst snel bijbrengt. Hij verheugt zich dan ook in een goed succes. En iemand met zijn opvattingen verdient dat. Wij voegen dan ook gaarne onze wenschen bij die, welke hem op zijn feest gewerden.
bron:
De kunst; een algemeen geïllustreerd en artistiek weekblad jrg 21, 1928/1929, no 1088, 01-12-1928. Geraadpleegd op Delpher op 02-07-2019, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=dts:2910009:mpeg21
Illustratie:
De kunst; een algemeen geïllustreerd en artistiek weekblad jrg 21, 1928/1929, no 1088, 01-12-1928. Geraadpleegd op Delpher op 02-07-2019, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=dts:2910009:mpeg21
laatst bijgewerkt:
27 september 2019