De film “Kadisch” is een Oostenrijks-Joodse film uit 1924. In 1925 draaide de film in Tuschinski in Amsterdam. Naast dat er in het interbellum films verschenen met Joods-Nederlandse acteurs waren er ook films die zich qua acteurs en thema richtten op het Joodse publiek. De film Kadisch is daar een voorbeeld van.
De regisseur
De persoon is op de poster wordt genoemd als regisseur, Harry Sackler, was niet de regisseur maar de schrijver. Harry Sackler werd als Tsvi Hersch Sekler geboren op 22 augustus 1883 in Bohorodchany in Galicië en ging naar school in Radowitz, Czernowitz en Wenen. Hij emigreerde in 1902 naar de Verenigde Staten en volgde een opleiding tot advocaat aan de Yiddish High School. Hij heeft nooit in dat beroep gewerkt maar specialiseerde zich in verhalen in het Jiddish, zoals Dos yidishe folk (1913), Yosi fun yokris (1921), Yiskor (1922). Op het laatste stuk is de film Kadisch gebaseerd. De regisseur van de film was Sidney M. Goldin, en de film werd geproduceerd door Jüdisch Kunstfilm in Wenen en duurde 100 minuten.
Het was een “stomme” film en Nederlandse grootheden zorgden voor de geluidsondersteuning tijdens de uitvoering.
S. Englander was van oorsprong diamantbewerker maar ging over naar de muziek. Hij leidde het Joodsche Kwartet voor de uitvoering van deze film. Samuel Henri (Sam) Englander werd geboren in Amsterdam op 25 september 1896 en was de leider van het koor van de Grote Synagoge. Daarnaast was hij dirigent bij de Joodse koren “Harpe Davids” en het kinderkoor “Magen David”. Englander woonde in 1941 op de Nieuwe Keizersgracht 64-1 en werd met zijn gezin vermoord in Sobibor op 11 juni 1943.
Max Tak werd geboren in de Halvemaansteeg bij het Rembrandtplein op 9 augustus 1891 in een familie van diamantbewerkers. Hij werd violist en in 1916 maakte hij de overstap van het Concertgebouworkest naar Cinema Palace. In 1921 ging hij bij Tuschinski werken. In 1941 vluchtte Tak naar Curaçao en in 1943 arriveerde hij in New York. In die stad overleed hij op 8 augustus 1967; hij werd in Muiderberg begraven.
De Film
In “Het Volk” van 7 maart 1925 werd uitgebreid aandacht besteed aan deze film die in Amsterdam draaide en het verhaal werd verteld
„Kaddisch”… ‘het joodsche gebed der stervenden, zoo is de titel van de opmerkelijke film, die Tuschinski ons brengt. Men was blijkbaar bang, dat „Kaddisch” niet sprekend genoeg zou zijn, maakte er „Levend begraven” van en vestigde daarmee de aandacht op het sensatiegedeelte van de handeling, waarbij een jonge jood levend in een graf wordt bedolven. Dat is jammer; omdat deze film, die sensatie genoeg bevat niet daarin belangrijk is of er zijn waarde ook maar aan ontleent. Die waarde zit in het spel en de regie. Vooral in het spel der Joodsche kunstenaars, dat zoo toegewijd, zoo beheerscht en fijn kunstzinnig is, dat het aan alle sensatie de scherpe kantjes ontneemt en uit het filmwerk haalt wat er in zit: de typisch joodsche sfeer in huisgezin en leven, de aanhankelijkheid, de joodsche trouw en strenge zedeleer. De regie zette dit alles is een harmoniërende omgeving en maakte ook de sensatie aannemelijk.
Het verhaal zelf doet er eigenlijk niet toe. De geschiedenis is wat “Mazeppa”-achtig, speelt blijkbaar, ergens in Hongarije of de Oekraïne. De held van het verhaal ondergaat de moeilijkheden die Josef van Pothifar’s vrouw ondervond – de dochter, van zijn heer en graaf poogt hem, den verloofde van een schoon joodsch meisje, te verleiden en als hij, met achterlating van zijn degen, haar salet ontvlucht, beschuldigt zij hem van een poging haar eer te schenden.
Hij wordt gevangen genomen, ontvlucht, trouwt en keert in de cel terug, als de graaf den ouden grijzen rabbijn en negen andere joden heeft gegijzeld. In de cel zoekt de dochter van den graaf hem op, wordt weer afgewezen en doodt zich met vergif. Hij wordt beschuldigd haar gedood te hebben en de graaf laat hem levend begraven! Zijn broeders graven het lijk van den martelaar op en begraven het in het bosch. En elk jaar gaan zij ter bedevaart, om het „Kaddisch” op zijn graf te zeggen.
In handen van middelmatige spelers en regisseurs had dit gegeven stellig tot een mislukking geleid — de rastooneelspelers, die dit joodsche filmgezelschap vormen, maakten er een! schoon geheel van.
Max Tak’s orkest speelt joodsche melodieën, het kwartet van S. Englander zingt Hebreeuwsche gezangen. Pisuisse zegt den proloog en joodsch Amsterdam zal deze film gaan zien.
De niet-joodsche bezoeker vindt er bovendien talrijke interessante bijzonderheden in van de oude joodsche kultuur.
bron:
Het Volk, dagblad voor de Arbeiderspartij, 7 maart 1925, bioskoopnieuws
www.stummfilm.at, lemma Yskor/Lebendig begraben (1924) (geraadpleegd 11 sep 2015)
www.jodeninnederland.nl, lemma Sam Englander (geraadpleegd 11 sep 2015)
www.joodsmonument.nl, lemma Sam Englander (geraadpleegd 11 sep 2015)
www.wikipedia.nl, lemma Max Tak
illustratie:
Telegraaf, 5 maart 1925
Met dank aan Frits Slicht
Laatst bijgewerkt:
28 september 2019