Jakob Rosenblatt was een immigrant uit Polen, maar hij was een heel andere man dan het beeld dat we krijgen met “immigrant uit Polen”. Geen Jood uit een kleine stjetl of een getto, op de vlucht voor de pogrom, maar een moderne ontwikkelde man die zijn plaats in de Amsterdamse samenleving opeiste.
Jakob kwam wel uit een stjetl. Uit Skalat, toen in Polen, nu in de Oekraïne, in de buurt van Lvov (nu Lviv, vroeger Lemberg). Een stad in een gebied dat steeds een speelbal was tussen de machthebbers. Skalat is een klein slaperig stadje waar het kasteel het meest imposante gebouw is.
In 1921 woonden er 2919 Joden in Skalat op een totaal van 5957 inwoners, bijna de helft. De Joodse gemeente had een behoorlijk grote synagoge, en er was een Joodse begraafplaats. In 1941 woonden er 4600 Joden in deze plaats die tot 22 juni 1941 onder de Sovjets viel.
De stad werd door de Duitsers veroverd op 5 juli 1941. 200 Joden uit Skalat waren met de terugtrekkende Sovjet-troepen meegetrokken. De Duitsers stuurden de Joden uit de omgeving van Skalat naar de stad en vormden er een getto. In 1942 woonden daar 8500 Joden. In april 1943 werd Skalat, na een aantal moordpartijen, “Judenrein” verklaard. 160 Joden uit Skalat overleefden de oorlog.
Gezin Rosenblatt-Linczyc
Tussen de 3000 Joden uit deze plaats woonde aan het begin van de vorige eeuw het gezin van
Hirsch (Hersch) Rosenblatt en Fradie Linczyc. Ze kregen zeven kinderen, Jakob was de vijfde en werd geboren op 9 juli 1906. Jakob had een oudere broer, Joseph, die al voor 1926 alijah maakte (naar Israël emigreerde) en nu op een begraafplaats in Haifa begraven is. Hij had ook een jongere broer Chune (Skalat, 9 april 1908 – Auschwitz, 11 november 1942) en Boruch (Skalat, 27 januari 1911 – Parijs, 19 oktober 1991).
Chune woonde van 1933 tot 1936 op verschillende adressen in Amsterdam en verhuisde naar Borgerhout (B), waar hij op de Sergeyselstraat 47 woonde. Boruch ging, nadat ook hij goudsmit werd, rond 1930 naar Frankrijk. Hij trouwde in 1939 in Parijs, werd door zijn vrouw verstopt gedurende de oorlog. Hij had zijn eigen atelier en werd een bekend ontwerper van juwelen.
Het gezin Rosenblatt – Linczyc emigreerde rond 1918 naar Wenen toen het Habsburgse Rijk instortte. Jakob werd er opgeleid tot goudsmid en ging een tijd werken in Levice (nu in Slowakije, toen Tsjechoslowakije). Op 25 augustus 1935 trouwde Jakob met Berta Lustbader (Tarnow, 27 april 1909, foto links) en ze trokken naar Amsterdam.
Jakob en Berta
Jakob kwam in december 1935 naar Nederland. Hij woonde toen op de Weteringschans 90 (4 februari 1936). Hij kreeg een verblijfsvergunning op 3 maart 1936 en verhuisde naar Utrechtsestraat 57, samen Berta, zijn vrouw. Op 8 september 1936 gingen zij naar naar Ruyschstraat 32-3 en op 16 maart 1938 (toen hun oudste kind op komst was) verhuizen ze naar een verdieping lager, Ruyschstraat 32-2.
In Amsterdam werkte Jakob als goudsmid voor enkele bekende juweliers, voordat hij voor zichzelf begon. Hij had een kamertje in de diamantbeurs waar hij reparaties verrichtte, en hij maakte sieraden. Berta werkte als secretaresse van een advocaat. Het gezin woonde op een mooie locatie.
In de oorlog kwam de zus van Berta, Helene (Hella) (Wenen, 1 september 1912 – Auschwitz, 30 september 1942), onder het mom van ‘hulp in de huishouding’ op de Ruyschstraat 32-2 wonen. Waarschijnlijk werd onderstaande annonce, die op 6 mei 1941 in de Courant Nieuws van den Dag geplaatst werd, gebruikt als ‘schuilmantel’ om de aanwezigheid van het dagmeisje te verklaren.
Het was echter niet makkelijk om Helene voor Jakob en Berta te laten werken, want op 31 augustus 1942 werd een ‘arbeidsvergunning geweigerd door het Rijksarbeidsbureau om voor Rosenblatt Ruyschstraat 32 te werken’.
Jakob was een intelligente man, las veel, zowel in het Duits, Nederlands als Engels. Hij was, net zoals de rest van zijn familie, een zionist. Hij was een behoudend Joodse man en werkte niet op de sjabbat en op Joodse feestdagen. Verder stond hij bekend als een joviale man die graag een kaartje legde met zijn buren maar, naarmate de oorlog vorderde, steeds ernstiger werd.
Berta Lustbader
Berta kwam net zoals Jakob uit Polen en was de dochter van Leja Presser (Ciezkowice, 29 juni 1885 – Sobibor, 9 april 1943) en Moiszes Lustbader (Slona, 4 december 1878). Ze werd in Tarnow geboren op 27 april 1909. Tarnow ligt tussen Lvov en Krakow in het huidige Polen. In tegenstelling tot de synagoge in Skalat, de geboorteplaats van Jakob, is een van de synagoges van Tarnow in goede conditie en huisvest nu een museum. Van de grote synagoge is alleen de bima nog over, deze werd door de nazi’s verwoest op 9 november 1939. Tarnow had een grote Joodse bevolking, voor de oorlog woonden er 25.000 joden.
De familie van Berta was eveneens rond 1918 naar Wenen verhuisd, en Berta was al eens in Amsterdam geweest om aan te sterken. In Wenen ontmoette ze Jakob. Jakob en Berta kregen twee dochters, Renate Elfriede in 1938 en Hermi in 1940. Nadat Jakob en Berta naar Amsterdam gingen, kwam ook de moeder van Berta, Leja, naar Amsterdam. Haar man Moiszes was voor de oorlog overleden en Leja ging op de Kribbestraat 17-1 wonen.
Oorlog
In de oorlog werd het voor Jakob steeds moeilijker om zijn vak uit te oefenen, maar hij kreeg een nieuwe werkkring. Vanaf 2 oktober 1942 deed hij, volgens de bronnen, schoonmaakwerk voor het Nederlands Israëlitisch Seminarium en op basis van die functie kreeg hij voorlopig uitstel van deportatie naar Westerbork. Of hij alleen dat werk deed is echter niet zeker.
Berta en Jakob moeten zich heel bewust zijn geweest van het gevaar dat hen wachtte in de oorlog. Ze besloten hun jonge dochters te laten onderduiken, een moeilijke beslissing, zeker met zulke jonge kinderen. De kinderen gingen in onderduik in 1943, Hermi was toen ongeveer drie jaar oud, Renate vijf of zes jaar. Hermi en Renate overleefden de oorlog.
Het zou best kunnen dat ook Berta en Jakob in onderduik gingen. Op 18 september 1943 kwam Jakob als strafgeval in Kamp Westerbork terecht in Barak 67; zijn vrouw Berta was bij hem. Strafgevallen waren vaak mensen die in de onderduik gearresteerd werden, zo kwam ook Anne Frank en haar familie in Barak 67 terecht. Drie dagen later werden Jakob en Berta doorgestuurd naar Auschwitz. Daar werden ze op 24 september 1943 vermoord.
Onderduik van de kinderen
Het verhaal van de onderduik van de kinderen vertelt de tragedie van de onderduik van het Joodse kind. Vader en moeder kwamen niet terug, evenals de andere directe familie.
Renate heeft haar herinneringen voor dit verhaal opgetekend:
“Hoewel ik niet precies weet wanneer ik “opgehaald” werd, moet dat sowieso vóór september 1943 zijn geweest, omdat in die maand mijn ouders weggevoerd zijn, via Westerbork naar Auschwitz.
Ik werd vermoedelijk opgehaald door iemand van een studentenverzetsgroep.
Ik herinner me vaag dat mijn vader niet thuis was op dat moment en mijn moeder in de keuken stond te huilen. Ze huilde vaker in die tijd. Eén keer zei ze: “ik wou dat ik dood was”.
Ik meen mij te herinneren dat ik om pappie riep toen ik weg moest. Daarna heb ik nauwelijks herinneringen aan die dag.
Mijn onderduik periode is waarschijnlijk begonnen in Brabant. De volgorde daarna weet ik niet, maar ik kwam ook bij een gezin in Oostendorp bij Elburg terecht. In dat gezin was er nog één eigen kind. De vader was onderwijzer. Ik was daar ongeveer zes weken.
Toen er Duitsers ingekwartierd werden moest ik daar weg. Ik kwam in Elburg terecht. Ik werd steeds opgehaald en weggebracht door mensen van het verzet, waaronder een ouderling van de Gereformeerde kerk.
Op mijn eerste adres in Elburg, waar ik maar kort was, besmette ik iedereen met schurft. Omdat mensen mij in de tuin gezien hadden, werd het daar te gevaarlijk. Het was mooi weer, maar ik liep met een jasje met capuchon op, om niet herkend te worden. Mijn onderduikmoeder daar vond dat ik af en toe toch buiten moest kunnen zijn. Men kreeg argwaan.
Toen deze onderduikouders gewaarschuwd werden dat er over mij/ hen gekletst werd, moest ik weg. Ik werd door twee van hun drie dochters, in een wasmand met was over me heen, naar een ander adres gebracht. Dat was familie van hen en de man zat in het verzet. Hij bracht mij naar een boerderij op de Veluwe.
Daar was ik tot royaal na het eind van de oorlog totdat ze me ophaalden: ( “als jullie haar nu niet ophalen zetten we haar op straat”, zouden ze gezegd hebben.)
Wat ik me herinner is de weg naar die boerderij toe: “ik heb nog nooit zulk hoog gras gezien”, zei ik toen ik langs een korenveld kwam. De schrik van mijn leven kreeg ik daar toen de kinderen mij op de stal hun stier lieten zien. Ik weet nu nog hoe ik uitgelachen werd.
Ik sliep er één nacht in een bedstee. Ik denk dat ik in bed had geplast. Ik werd verbannen naar de hilde: de hooizolder waar ik boven de koeien sliep. Ik moest daar komen via een ladder. Het toilet, een plee, was buiten. Ik moest dus ’s nachts in het donker die ladder af, naar buiten naar die wc en dan weer naar binnen die ladder op naar bed….een plekje in een hoekje op stro.
Nog steeds kan ik af en toe nachtmerries hebben over die tijd.
Na de oorlog kwam ik terug in het onderwijzersgezin in Oostendorp bij Elburg. Daar ben ik blijven hangen omdat niemand mij op kwam halen. Ik kwam op de lagere school waar mijn pleegvader onderwijzer was. Het nieuwe schooljaar begon daar in april, ik kwam daar ongeveer in september. Ik moest dus de lesstof van de eerste maanden inhalen. Dat was geen probleem. Ik was dol op lezen, leerde dat snel en las alles wat ik aan boeken te pakken kon krijgen.
In 1947 zag ik voor het eerst mijn zusje terug. Zij was bij haar onderduikouders gebleven in Heerlen, Limburg, en werd katholiek opgevoed. We zagen elkaar tot we volwassen waren maar een paar keer. Wel schreven we elkaar. Deels zijn dit mijn eigen herinneringen, maar veel heb ik ook van horen zeggen.
Onze ouders hadden de moed om ons, twee kleine kindertjes, onder te laten duiken. Daarmee hebben ze ons leven gered. Ik probeer me voor te stellen hoe hartverscheurend zwaar die beslissing moet zijn geweest. Mijn grote dank gaat uit naar al die mensen die bij onze onderduik geholpen hebben en daarmee hun leven in gevaar brachten en ook dat van hun gezinnen.”.
Voor Jakob, Berta en Helene zijn Stolpersteinen geplaatst voor het pand op de Ruyschstraat 32.
bron:
www.jewishgen.org, lemma Skalat – from the history of the town (geraadpleegd 15 april 2015)
www.wikipedia.org, lemma skalat (geraadpleegd 15 april 2015)|, lemma Tarnow (geraadpleegd 17 april 2015)
stadsarchief amsterdam, gezinskaart J Rosenblatt.
www.communityjoodsmonument.nl, lemma Jakob Rosenblatt, Berta Rosenblatt – Lustbader, Leja Lustbader – Presser (geraadpleegd 15, 16, 17 april 2015).
www.jewishvirtuallibrary.org, lemma Skalat (geraadpleegd 16 april 2015)
Yad Vasjem, database slachtoffers holocaust, Chune Rosenblatt (geraadpleegd 16 april 2015)
www.kehillalinks.jewishgen.org, lemma Boruch Rosenblatt (geraadpleegd 16 april 2015)
www.jewishgen.org, lemma skalat (geraadpleegd 16 april 2015)
mail archief Westerbork, 3 december 2008
United States Holocaust Memorial Museum, lemma Tarnow (geraadpleegd 17 april 2015)
herinneringen onderduik Renate Rosenblatt voor joodsamsterdam.nl, 17 april 2015.
illustraties:
uitsnede uit postbriefkaart Skalat kasteel.
Jakob Rosenblatt, Berta Lustbader
Courant Het nieuws van den Dag, 6 mei 1941, annonce
foto in de tuin van Ruyschstraat gedurende de 2e wereldoorlog.
Met dank aan Renate Rosenblatt
Laatste aanpassing:
15 september 2019