Jacob Bueno de Mesquita

Jacob Bueno de Mesquita (Lochem, – Apeldoorn, was een oom van Arnold Bueno de Mesquita (Amsterdam, 23 februari 1908 – Amsterdam, 16 maart 2002) die in 1988 het boekje Portugusade schreef. Hij verhaalde in dat boekje over zijn oom en zijn gezin die op de Gooilaan 3 in Bussum woonden. Oom Jacob en tante Jet (Henriette van Spiegel; Amsterdam, – Bussum, ) woonden daar met hun kinderen Tilly (Mathilde; Amsterdam, 8 maart 1901), muzieklerares Dora (Amsterdam 16 april 1903), Ab (Albert; Amsterdam, 29 juni 1905) en Betsy (Amsterdam, – Sobibor, ). Iedere zomer, vanaf zijn zesde jaar, logeerde Arnold met zijn oma bij dit gezin.

Een vers dat als een nachtkaars uitgaat

In een dilligence zaten
Negen menschen bij elkaar;
’t Was een dag van groote hitte,
En de lucht was drukkend zwaar.

Alles wat die menschen zeiden,
Kwam zoowat op ’t zelfde neer:
Niemand hunner sprak tenminste
Anders dan van ’t heete weer.

Naast een jongen, dwazen dandy
Zat een onderofficier;
Nevens hem een rijzig zeeman,
Over dien een rentenier.

Naast den rentenier een nufje,
Als een uitgeknipte prent;
En naast haar een burgerjufvrouw
Met een Amsterdamsch accent.

’t Was een ruwe paardenkooper,
Die weer achter deze zat,
En gewoon was zóó te spreken,
Of hij hooge ruzie had.

Aan zijn zijde een reizend hand’laar,
In zijn spreken razend vlug,
En daarnaast een rimp’lig bestje,
Bevend en gekromd van rug. –

” ’t Is fameus!” zoo spreekt de dandy,
En daarbij wordt uiterst net
Met twee vingers en twee duimen
’t Kneveltjen in krul gezet:

” ’t Is fameus vandaag, meneeren!
Etouffant is de atmosfeer!
Men gaat waarlijk languisseeren
Naar wat vocht, – mijn woord van eer!”

“Ja!” zoo antwoordt hem de zeeman,
En zijn dasknoop zit al laag,
Maar hij trekt dien nog wat lager,
Tot zoowat de streek der maag:

“Erger nog as in Oostinje
Brandt de zon hier op je huid;
’t Merg druipt weg uit al je knokkels;
’t Pek loopt al de naden uit.”

“Ja, ’t is warm,” zoo zegt de man nu
Die stil van zijn renten leeft,
En wiens hals een hooge heining,
Wit en helder om zich heeft:

” ’t Is zeer warm,” vervolgt hij, – keurig,
Of ’t zóó naar de drukpers moet:
“Anders is de zon zoo lieflijk,
Maar thans kwelt derzelver gloed.”

“Stel je voor,” zoo zegt de krijger
Trekkend aan zijn kinnebaard, –
Hand’ling, waar een ernstig fronsen
Van het voorhoofd zich mee paart:

“Stel je voor, ‘k heb met zoo’n hitte
Eens vijf uren gemarrcheerrd
’t Was wat! Maar – in mijn carrière
Dient bepaald geobediëerd.”

“Nou maar,”spreekt de paardenkooper
Op zijn ouden ruzietoon, –
En zijn pet, heel schuin gestooten,
Dekt zijn hoofd niet, maar zijn koon, –

“Nou maar, wat wou jullie praten!
‘k Leg hier de verklaring af,
Dat ik eens een dag beleefd heb,
Dat een peerd geen schaduw gaf.

‘k Was op weg: ‘k wou wat schuilen
Achter ’t peerd, maar ja! toen scheen –
’t Is zoo waar als ik ’t je zeg, hoor! –
’t Zonnelicht er dwars doorheen.”

” ‘k Weet nog wel,” zegt nu het bestje,
En het bruine bovenvlak
Van haar hand loopt langs haar neus heen, –
“Dat de musschen van het dak

Zoo maar morsdood kwamen vallen,
Doe ik nog een meiske was;
En het vee kreeg ’s zeumers koeken,
Want er stond geen sprietje gras.”

“Ja, enfin!” zoo spreekt de hand’laar
In een snellen woordenvloed:
“Zie je? een glaasje grog van bessen
Straks in ’t Posthuis, dat doet goed.

Ik ben altijd reizend , zie je?
Nu, enfin, dan kent men dat.
Grog of Beiersch, – prachtig! heerlijk!
Van dat Beiersch, frisch van ’t vat!”

“Och!” zucht nu de burgerjufvrouw
“Liefe minsch! ‘k bin sou verhit!
’t mot wel sijn, sou ‘k haast geloufen
Da’k sou an de sonsij sit.

Op uws plaassie is ’t nog beiter,
Maar hier sweit een minsch sich doud;
‘k mot u seggen: van mijn handen
Loupt een plassie in me schout.”

Van de hitte spraken allen, –
Maar die eene stijve nuf?
Wel, die zei daarbij maar telkens
Met haar zakdoek waaiend: “pf!”

In meer dan éénen zin, maar ook door dit besluit,
Gaat dit verheven dicht gelijk een nachtkaars uit.

Eliza Laurillard (1830-1908)
uit: Ernstig en los (1874)

De trein naar Bussum vertrok om 11 uur van het Muiderpoortstation. Oma stond dan vroeg op en pakte haar spullen, waarna Arnold van top tot teen schoon werd geschrobd. De voorbereidingen duurden zo lang dat ze nog net op het laatste nippertje in tramlijn 10 konden stappen om de trein te halen. In Bussum stond oom Jacob dan met de Landauer klaar en door de statige lanen reden ze naar de Gooilaan.

Het huis was een paleis. Vooral de WC met de fel gekleurde glas-in-lood ramen en de glanzende blauwe tegels was prachtig. Arnold zat er vaak, wachtend op de groenteman die dan met een nasale stem riep: ‘MOOOOIIEEEE AAREBEIEE’.

Arnold was bang dat hij op de bril zou morsen. De Bussumers waren netjes, tante Jet was streng. Ze waren altijd het voorbeeld van hoe-het-hoort. Ze letten op hoe je at, of je netjes op de stoel zat en of je vlekken maakte. Arnold was diep onder de indruk van het mooie huis en in zijn gevoel konden zijn neefjes en nichtjes alles beter dan hij. Oma vertelde hem dat hij een voorbeeld moest nemen aan zijn neefjes en nichtjes.

Arnold was diep onder de indruk van oom Jacob. Hij had een firma in papierwaren. Als hij thuis kwam van het werk vertelde hij tante Jet eerst van de zakelijke successen en tegenslagen, daarna kon er gegeten worden. Na tafel gebeurde het vaak dat oom Jacob ging voordragen. Hij was een grote forse man en droeg met verve gedichten voor. In de achterkamer luisterden zijn toehoorders. Toen hij op een avond een gedicht van Laurilland voordroeg, ‘In een diligence zaten…’ viel Arnold in en dreunde het gehele gedicht op. Hij kende het, hij had het van vader geleerd die het veel mooier kon voordragen. Oom Jacob keek Arnold vernietigend aan en beende de kamer uit.

Toen Arnold 12 was mocht hij alleen gaan logeren in Bussum. Oom Jacob had zich afgezet tegen het Jodendom. Hij las boeken van dominee Bakels en professor Bolland en werd vrijmetselaar. Dus als jongen van 12 jaar discussieerde Arnold met zijn oom over Jodendom, christendom en filosofie.
In november 1918 eindigde de Eerste Wereldoorlog. Oom Jacob had nog een grote voorraad papier, die direct in waarde daalde en in juli, augustus en september 1918 werden er grote hoeveelheden papier gestolen, onder andere door vroegere werklieden. Het werd zakelijk erg moeilijk voor hem. Dat raakte snel bekend in Bussum. In deze moeilijke tijd distantieerden zijn vrienden zich van hem.
Jacob overleed in 1930. Jet en drie van de kinderen overleefden de oorlog.

 

bron:
Arnold Bueno de Mesquita, Portugusade (Delft 1988) 63, 64.
stamboom Jacob de Mesquita via https://beck.org.il/humogen/family/47/F2045?main_person=I5751.
Familiebericht. “Rotterdamsch nieuwsblad”. Rotterdam, 16-06-1930, p. 4. Geraadpleegd op Delpher op 12-07-2022, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011002109:mpeg21:p024.
Diefstal, RECHTZAKEN. Uit de Amsterdamsche Rechtzaal.. “Algemeen Handelsblad”. Amsterdam, 07-02-1919, p. 7. Geraadpleegd op Delpher op 12-07-2022, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010653785:mpeg21:p007.

illustratie:
Familiebericht. “Rotterdamsch nieuwsblad”. Rotterdam, 16-06-1930, p. 4. Geraadpleegd op Delpher op 12-07-2022, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011002109:mpeg21:p024.

gepubliceerd:
12 juli 2022

laatst bijgewerkt:
12 juli 2022