“Daar zat op een steen het kleine meisje, drie jaar oud, moederziel alleen in een gevangenis in Amsterdam. Om haar heen alleen maar grote mensen, ook gevangenen, mensen die ze niet kende en waar ze bang voor was.
Het was juli 1944.
Ze was verraden op een adres waar ze ondergedoken zat en was naar de gevangenis gebracht. Haar vader en moeder zaten ergens anders ondergedoken.
Waarom dat ze daar gevangen?
Omdat ze Joods was, zeiden de andere mensen.
Wat was dat dan, was dat iets ergs? Had ze iemand kwaad gedaan?
Had ze iemand bezeerd en waar waren haar vader en moeder….?
Zag ze er gek of anders uit?
Nee, iedereen zei juist altijd dat ze zo mooi en lief was, ze leek wel een prinsesje.
De enige die haar een beetje troost kon bieden was Mies, haar knuffeltje, haar lappenpopje. Er kwam een mevrouw naar haar toe in de gevangenis. “Kom maar, ik zal voor je zorgen, blijf maar bij mij.”
Samen met de mevrouw ging ze in de trein naar een kamp ver weg in Drenthe, dat kamp heette Westerbork. Daar kon ze fijn met de andere kinderen in het kampweeshuis spelen, zei die mevrouw.
Maar het kleine meisje wilde niet spelen, ze moest alleen maar huilen en had heimwee naar haar vader en moeder.
Na een tijdje moest het kleine meisje weer op een trein samen met de mevrouw en alle andere kinderen uit het weeshuis.
Bij elkaar waren het wel 50 kinderen.
Het was een vieze trein.
Geen stoelen of banken.
Het rook er naar schapen en koeien en naar poep.
Er was geen w.c., maar een emmer om op te plassen of te poepen, en dat was moeilijk als iedereen keek.
De grote mensen in de trein zeiden dat ze naar Auschwitz gingen, wat was dat, waar was dat, was het daar minder erg dan in Westerbork?
Nu moesten alle kinderen huilen, allemaal waren ze alleen zonder vader of moeder.
Allemaal hadden ze een kartonnetje om hun nek aan een touwtje met hun naam erop.
Maar soms ook niet, dan wisten de Duitsers geen naam en dan stond er
“Unbekanntes Kind” op het kartonnetje.
Het kleine meisje had een kartonnetje om haar nek waar haar naam en geboortedatum wel goed op stond:
Lousje Hoepelman, geboren 16 mei 1941.
Allemaal waren ze Joods zeiden de grote mensen in de trein.
Wat was dat toch? Wat betekende dat toch?
AUSSTEIGEN, SCHNELL, SCHNELL, RAUS…
Waar zijn we nu, is dit Auschwitz?
Nee, zeiden de grote mensen, dit is niet Auschwitz, dit is een ander concentratiekamp, hier heet het Bergen-Belsen.
Het kleine meisje voelt zich ziek, ze heeft honger en overal heeft ze jeuk van de luizen die in haar kleren zitten.
Ook de andere kinderen hebben honger en voelen zich ziek.
Overal zien ze grote mensen die ook heel erg ziek zijn, mensen die schreeuwen, mensen die voort sloffen zonder iets te zeggen…
Wat liggen die mensen raar… de grote mensen zeggen “die zijn dood”.
“Komt door de vlektyfus”, zeggen ze.
Vaak huilt het kleine meisje zich in slaap, getroost door haar knuffel Mies.
Maar soms is het ook wel een beetje leuk, dan gaat ze samen met de andere kinderen keet trappen in de keukens. Daar staan hele grote pannen, gamellen heten die, waar eten in gekookt wordt.
Helemaal onder in die pannen zit soms nog een beetje eten, aardappelschillen.
Niet dat dat erg lekker was, maar het stilt de honger een beetje.
De pannen zijn soms zo groot dat sommige kinderen er in kunnen klimmen en zich er helemaal in verstoppen, dat was wel lachen.
Op een dag ging het kleine meisje weer op een trein, weer samen met alle andere kinderen.
Dit keer ging de lieve mevrouw niet mee.
Nu gaan we toch echt naar Auschwitz, zeiden de grote mensen.
Maar andere mensen zeiden dat dat niet zo was, want we gingen een andere kant op.
De reis met de trein duurde dit keer nog veel langer. Vaak stond de trein stil, zomaar midden in een weiland. Ze mochten er niet uit en stonden maar te staan in de bloedhete zon.
Honger, dorst, één klein baby’tje ging zelfs dood in de trein…
Opnieuw kwamen ze aan in een concentratiekamp.
Dat kamp heette Theresienstadt en was heel ver weg in een land dat Tsjecho-Slowakije heette. Weer met alle kinderen in een weeshuis.
Toch was dit kamp niet zo erg als de andere concentratiekampen. Hier kon je een beetje buiten spelen, er waren groentetuintjes en je kon er schooltje spelen met de andere kinderen.
Er waren zelfs winkels en een echt schooltje voor de grote kinderen.
Op een dag marcheerden er soldaten het kamp binnen.
Ze waren aardig tegen de kinderen, ze zeiden: “De Duitsers hebben de oorlog verloren, wij hebben ze weggejaagd, we zullen zorgen dat jullie weer terug kunnen gaan naar je eigen land.”
Zo kwam het kleine meisje weer terug in Holland, samen met haar popje Mies en samen met de andere kinderen.
Ditmaal ging het kleine meisje niet met de trein maar in een echt vliegtuig van de soldaten.
Toen ze geland waren kwam er een mevrouw naar haar toe die zei “dag Lousje, ik ben je mama.” Maar ze kende haar mama niet meer.
En waar was haar pappa? Haar pappa was er niet meer zei haar moeder, die was doodgemaakt door de Duitsers in dat grote, vreselijke vernietigingskamp Auschwitz. Zomaar vermoord omdat hij Joods was, vermoord in de gaskamers…
“Waarom ben je niet vermoord mama?”
“Ik heb me de hele oorlog verstopt, maar je papa is verraden.”
Haar mama zei: “Jij bent heel bijzonder, net zo bijzonder als een prinsesje, omdat jij de oorlog overleefd hebt en weer teruggekomen bent.”
Toen het kleine meisje groot was en moeder en oma was nam zij zich voor overal en altijd haar verhaal over de oorlog te vertellen, samen met haar popje Mies.
Om zo de herinnering aan de oorlog levend te houden,
Om steeds weer te vertellen wat de gruwelijke gevolgen van antisemitisme, onverdraagzaamheid en discriminatie kunnen zijn…
Wat zo iets vreselijks als de oorlog mag nooit meer gebeuren.”
met dank aan Lous Steenhuis-Hoepelman
Lous is de dochter van onderwijzer Louis Hoepelman (Amsterdam, – Auschwitz, ) en Rosa Kwieser (Amsterdam, – ). Vader Louis en Rosa werkten voor het communistische verzet. Louis werd gearresteerd en in Auschwitz vermoord. Rosa dook onder en zat op 13 verschillende adressen. Ze bleef voor het verzet actief. Dochter Lous werd verraden en via de gevangenis op de Weteringschans, de concentratiekampen Westerbork en Bergen-Belsen naar Theresienstadt gedeporteerd en daar door het Rode Leger bevrijd. Lous zat samen met vijftig zogenoemde “Onbekende Kinderen” in het weeshuis van Westerbork.
Lous is gastspreker op scholen voor Herinneringscentrum Westerbork en droeg dit verhaal ook voor bij de onthulling van de herinneringsvitrine bij het Muiderpoortstation, maart 2019.
bron:
‘Het prinsesje dat de oorlog overleefde’ dor Lous Steenhuis-Hoepelman.
interview met Lous Steenhuis-Hoepelman voor joodsamsterdam.nl, 14 maart 2019.
illustratie
Lous Steenhuis-Hoepelman met Mies, © joodsamsterdam.nl. Gefotografeerd 14 maart 2019.
laatst bijgewerkt:
27 september 2019