In het Centraal Blad voor Israëlieten in Nederland van 1 april 1927 stond een verslag over het nieuwe Metaheirhuis op de Nieuwe Kerkstraat.
HET NIEUWE METAHEIR-HUIS TE AMSTERDAM. Zondagmiddag werd het nieuwe reinigingshuis aan de Nieuwe Kerkstraat 127 op plechtige wijze ingewijd. Hieraan ging een bijeenkomst vooraf in de conversatiezaal van het Oudeliedengesticht. Hier waren samengekomen Opperrabbijn Onderwijzer, de Rabbijnen Sarlouis, Coppenhagen, de Lange en Sohlberg, het voltallige Kerkbestuur, Dr. Sluis, vele Kerkeraadsleden, de Directie van het Doodgraverscollege en tal van Dames en Heeren leden, verder de Heeren Lissauer en Drukker en andere ambtenaren. De Portugeesche gemeente was vertegenwoordigd door den Heer M. A. Vega en den Secretaris, den Heer Mendes da Costa. Verder waren nog aanwezig verschillende Regenten van het Armbestuur, de architect de Heer Harry EIte, de directeur van het N. I. Z., Dr. Kroonenberg (Salomon Kroonenberg, 1891-1961 – red.), de vader van het Oudeliedengesticht, de heer L. Mok, en enkele genoodigden.
De Voorzitter van het Kerkbestuur, de Heer L. Wagenaar, riep den velen aanwezigen het welkom toe. Deze dag is voor ons een blijde dag – aldus spreker – omdat thans een lang gekoesterde wensch in vervulling is gegaan. Het is waar, het oude reinigingshuis voldeed in de verste verte niet meer, het gebouw zag er verwaarloosd uit, het was een schande voor onze gemeente. Het K.B. (kerkbestuur – red.) bleef evenwel niet stil zitten en heeft vele pogingen aangewend om aan dezen ongezonden toestand een einde te maken. Dat men hierin niet eerder geslaagd is, is niet de schuld van het K.B. Het was niet gemakkelijk een huis te vinden, dat aan de eischen, die men stelde voldeed. Het K.B. is daarom thans ten zeerste verheugd, nu ze in het bezit gekomen is van een waardig reinigingshuis, een gebouw waarin de dooden op eervolle wijze gereinigd worden.
Het K.B. verheugt zich, nu een van haar lievelingsdenkbeelden in vervulling gaat, al is het ook waar, dat het gebouw slechts voor droeve en onaangename gebeurtenissen gebruikt zal worden. Dat men ‘het streven van het K. B. waardeert, blijkt wel uit de vele blijken van symphatie, die het de laatste dagen mocht ontvangen. Zoo schonken eenige ambtenaren, die bij de reiniging behulpzaam zijn, een mooie koperen offerbus, ten gebruike na de reiniging. De Directie van het Doodgraverscollege gaf een prachtige lichtkroon voor de ontvangstzaal. Ook de leden van het Doodgraverscollege zijn niet achter gebleven, op initiatief van de heeren Jesaja Lissauer en Ph. Syes werd der gemeente een marmeren plaat aangeboden met het gebed, dat de Kabroniem moeten uitspreken, voor zij tot de reiniging overgaan. Spreker deelt mede, dat dit geschenk helaas nog niet klaar is, het zal spoedig komen. Ook het Bestuur van de Nieuw Israëlietisch Begrafenisvereeniging heeft van zijn symphatie willen getuigen door de aanbieding van een fraaien klok. En agaroun agaroun gowiew schonk dr. Arons een schitterend en kostbaar nijr tomied (eeuwigdurend licht – red.). Dr. Arons, die in den Kerkeraad jarenlang geijverd heeft voor de totstandkoming van een nieuw reinigingshuis, heeft nu zijn lievelingsidee eindelijk vervuld is, zijn groote dankbaarheid getoond, door de aanbieding van een mooi geschenk, geen gewoon nijr tomied, maar een waarvan men waarschijnlijk de tweede tevergeefs zal zoeken. Spreker dankt alle gevers voor de wijze van hun sympathie en hoopt dat ze hun geschenken nog vele jaren in gezondheid mogen aanschouwen.
Gewoonlijk spreekt men bij de ingebruikneming van een nieuw gebouw een wensch uit. Spreker wil niet hopen, dat het gebouw veel gebruikt zal worden. Spreker wil slechts den wensch uitspreken, dat allen, die in dit gebouw zullen komen om hun heilige taak te verrichten, die steeds met groote liefde, toewijding en piëteit zullen vervullen en daardoor zullen bijdragen tot de eer der Nederlands Israëlietische Hoofdsynagoge. De Opperrabbijn merkt op, dat het een droeve plechtigheid is, die ons hierheen leidt. Het nieuwe reinigingshuis brengt de gedachte aan den dood naar voren, het huis zal getuigen van de jammerklachten, die aangeheven, de tranen, die gestort en de zuchten die geslaakt worden. Maar, we weten het, wat G’d doet is welgedaan en wanneer we maar berusten in Zijn ondoorgrondelijke werk, dan vinden we de kracht om ons werk op aarde voort te zetten. De Prediker zegt het reeds. Zij die verstandig zijn, gaan in het huis der rouwe, daar immers doet men verstand en wijsheid op. In het scheppingsverhaal luidt het: G’d zag al wat hij gemaakt had en zie, het was zeer goed. Een onzer verklaarders zegt „het was zeer goed”, dat is de dood. Deze verklaring doet ons vreemd aan. Maar een onzer Commentatoren verklaart deze schijnbare moeilijkheid. Al wat de natuur voortbrengt aan menschen, dieren en planten, alles is vergankelijk, alles wordt aan de ondergang prijs gegeven, niets blijft. Slechts G’d alleen, niets en niemand anders leeft eeuwig. Gelukkig mogen we zeggen, we zouden de kracht, lust en energie verliezen om hooger te stijgen, we zouden niet streven naar hooger op. Daarom is de dood goed, daardoor blijft het streven zich ontwikkelen, zich te verbeteren. Hoe zou onze gemeente eruit zien, wanneer alles hetzelfde bleef, als geen nieuwe toestanden en begrippen ingang gevonden hadden. Spreker kan met genoegen constateeren, dat onze gemeente vooruitgaat, in alle hoeken der stad heerscht een intens Joodsch leven. Aan de vooruitgang en de nieuwe denkbeelden hebben we dit nieuwe huis te danken. Hoe dikwijls werd er geklaagd, over het oude reinigingshuis. Door het streven van vele weldenkende leden onzer gemeente is gelukkig aan deze toestand een einde gekomen. Daarom is spreker thans, al wordt dit gebouw door droeve plechtigheden gebruikt, verheugd. Bovendien wijst het Bijbelwoord ook op een leven hier namaals. Er is nog een nieuw leven, voor hen, die zich op dit ondermaansch hebben onderscheiden door een braven levenswandel, voor hen is loon weggelegd in de toekomstige wereld. Spreker besluit met den wensch, dat onze gemeente steeds vooruit moge gaan, dan zullen we in elk opzicht verheugd zijn.
Dr. Philips, Voorzitter van het Nederlandsch Israëlietisch Armbestuur, zegt verheugt te zijn in de totstandkoming van dit nieuwe reinigingshuis, omdat ook het Armbestuur jaren lang heeft uitgezien naar een betere gelegenheid. De levenden zijn verplicht den dooden de hun toekomende eer te bewijzen. Elk jaar weer heeft men gesproken over de meer dan ergerlijken toestand van den zogenoemde lijkenkelder. Eindelijk heeft men het vorig jaar een huis kunnen aankoopen naast het Oudeliedengesticht. Een hartelijk dankwoord brengt spreker aan den heer W. Birnbaum voor de loyale wijze, waarop hij heeft meegewerkt. Men kon niet dadelijk tot den bouw overgaan, door buren en anderen zijn tal van aanmerkingen gemaakt, verschillende ingezonden stukken zijn geplaatst, zelfs de Wethouder kwam er bij te pas. Ten slotte kon men tot den bouw overgaan en hier zien we nu het resultaat.
Het K.B. en de Raad maakt een dag van voldoening door, nu zij weten, dat de dooden op de meest eervolle wijze verzorgd worden. Het Armbestuur is hoogst dankbaar voor het bereikte resultaat. We hebben gekregen een reinigingshuis, dat aan de eischen, die men redelijker wijs kan stellen, volkomen voldoet. Het gebouw is mooi afgewerkt, practisch ingericht. Een woord van hulde verdient de architect de Heer Elte, die met weinig terrein een modelinrichting heeft weten te maken. Spreker hoopt, dat de drie college’s Kerkeraad, Ned. Israëlietisch Armbestuur en Doodgraverscollege, altijd in de prettige verhouding zullen samenwerken. Namens de directie van het Doodgraverscollege brengt de Heer S. Parser het Kerkbestuur hartelijk dank voor het bereikte resultaat. Het college heeft zijn dank willen betuigen door de aanbieding van een klok, tevens als bewijs van de eendrachtige samenwerking.
Spreker hoopt nu, dat de betrokken familieleden zonder bezwaar het lijk zullen laten behandelen in het reinigingshuis. Ze kunnen er overtuigd van zijn, dat de grootst mogelijke piëteit in acht genomen zal worden. Dr. Arons is verheugd, nu eindelijk een lang gekoesterde wensch vervuld is. Het is ondenkbaar, hoe men met het oude reinigingshuis kon volstaan. Het nieuwe gebouw is een sieraad voor onze gemeente. Als dank biedt spreker aan een nijr tomied, tevens als aandenken aan zijn geliefde ouders. Een apart woord van dank brengt spreker den Heer Harry Elte. Spreker hoopt, dat het nieuwe reinigingshuis slechts weinig gebruikt zal worden.
Namens de Port. Gemeente biedt de Heer Vego zijn gelukwenschen aan. Het ijverig streven der N.I.H.S. wordt door haar zustergemeente ten zeerste op prijs gesteld. Spreker hoopt, dat de gemeente op dien weg zal voortgaan en nog zeer veel zal kunnen bereiken voor haar leden. De Heer Jesaja Lissauer deelt nu mede dat ook de leden van het Doodgravers college niet wilden achterblijven. De Heeren Ph. Seys en spreker namen het initiatief omdat zij de oudste leden van het college zijn. Zeer vele giften kwamen binnen, zelfs van niet-leden. De leden bieden nu een marmeren plaat aan, te plaatsen in de hal van het nieuw reinigingshuis, waarop het gebed staat dat voor de reiniging uitgesproken wordt. Tot zijn spijt is de steen niet klaar, Dinsdag of Woensdag zal hij geplaatst worden. Spreker betreurt het, dat de inwijding niet eenige dagen uitgesteld kon worden eni nog meer, dat hem dit niet heusch genoeg door den Secretaris werd medegedeeld.
Spreker biedt nu den steen aan met den volgende rede: ‘En deze steen, dien ik opstelde als matseiwo, zal zijn een huis Gods. Geacht Kerkbestuur, geachte aanwezigen. Bij de opening van dit Godshuis, mag ik wel zeggen, bieden wij u dezen steen aan. Zij is een geschenk van leden der Kabroniem Gewre, die allen ons plan met geestdrift gesteund hebben, om bij de opening van dit aan G’d gewijd gebouw een blijk van de herinnering te scheppen. Vele particulieren hebben aan deze matseiwo willen bijdragen, de giften waren zooveel, dat nog geld overgebleven is. Dit resteerende geld zal besteed worden voor het plaatsen van een bank in het nieuwe gebouw. Naar aanleiding van het woord ,,zous” wijst spreker op verschillende verzen, waarin een verklaring van dat woord gegeven wordt. Dit is de leer als iemand sterft in de tent. Dat is dus ook de dood en wij staan hier in de tent, waar de dood huist. En allen zoo we hier zijn, bevangt ons de klemmende gedachte van den dood, aan wie heden een tent wordt gewijd. Maar de wetsgetrouwe Jood durft den dood onder de oogen te zien.
En nu heb ik namens het corps van heilige mannen en vrouwen de eer u geacht Kerkbestuur dezen steen over te dragen. Dit gebouw is weer opnieuw een getuigenis van de groote waarde onzer beroemde gemeente.
Gebruik dit gebouw voor de hoogste mitswo, waaraan het gewijd is en moge deze steen een blijvende getuigenis in dit Godshuis zijn, voor de opoffering van een schaar van Joodsche mannen en vrouwen, die in den heiligen dienst van het Jodendom staan. Maar moge ook deze steen een steenen tafel zijn, die met haar gevoelige taal, de jongeren van ieder geslacht gebieden zal, in de rij te komen van die vrouwen en mannen, die in edele opoffering den dood onder de oogen zien. Moge allen, die zich opofferen voor de dooden een lang leven van geluk en welstand beschoren zijn. Aanvaard geacht Kerkbestuur ons geschenk en moge G’d het tijdstip nader brengen, waarvan we zingen aan de sponde van een zieltogende: Mijsiem jegajij, enz.
De Voorzitter dankt allen voor de vriendelijke woorden en kostbare geschenken. Het verwijt den Secretaris gebracht acht spreker misplaatst en onverdiend. De Secretaris, die zich met hart en ziel wijdt aan alles, wat in de gemeente te doen is, die altijd in de weer is, waar het belang der gemeente op het spel staat, verdient geen afkeuring voor zijn werk. Het is mogelijk, dat hij op het bewuste oogenblik wat kort aangebonden was, maar van iemand, die zooveel aan zijn hoofd heeft, kan men dit volkomen begrijpen. Met de beste wenschen voor het heil der Gemeente, besloot spreker de plechtige zitting.
Inmiddels was het halfzes geworden. Men begaf zich nu naar de Synagoge, van het Oudeliedengesticht, waar de heer A. Salomons het middaggebed verrichtte, terwijl de chef-Osek de Heer J. Drukker met zijn krachtig stemgeluid op hoogst treffende wijze in het avondgebed voorging.
Hier volgt nog een korte beschrijving van het nieuwe reinigingshuis. Aan den ingang van het gebouw bevindt zich een voorvertrek, waarin het vervoermiddel voor de benoodigdheden der Taharo is geplaatst. In de ruimte onder dit vertrek gelegen, staat een tweede vervoermiddel, dat door middel van een handlift in dit vertrek kan worden gebracht. Achter de voorhal bevindt zich de ontvangkamer, waarin het stoffelijk overschot op een marmeren blok vóór de begrafenis wordt geplaatst. Aankleeding en inrichting van dit vertrek zijn in volkomen harmonie met de plechtigheid, die er zal worden verricht. Een zeldzaam karakteristieke rood koperen kroon met 12 lichten in den vorm van waskaarsen, de gemeente ten geschenke aangeboden, zorgt voor de verlichting. Een „neir-tomied”-inrichting, waarvoor een raam van gebrand glas. Dit vertrek geeft weer toegang tot een andere ruimte, waar de Taharo wordt verricht. Een liftkoker leidt het „oroun” van de boven gelegen werkkamer naar dit vertrek. Dat alles naar de hoogste eischen der hygiene is ingericht, behoeft geen speciale vermelding. In dit vertrek bevinden zich ook de leidingen voor koud en warm water, eveneens een geschenk. Daarachter gelegen is het lijkenhuis met 5 granieten tafels, dat door een deur verbonden is met het Ziekenhuis. Op kunstvaardige wijze is in dit vertrek voor ruime ventilatie gezorgd. Op de eerste bovenverdieping is de opslagplaats voor het hout. Mocht in dit vertrek onverhoopt brand ontstaan, dan is ervoor gezorgd, dat de benedenvertrekken onaangetast blijven. Op de tweede verdieping bevindt zich de werkplaats tot het vervaardigen der kisten, terwijl een zijvertrek dient tot peksmelterij. Omtrent de beteekenis der in het gebouw aangebrachte emblemen het volgende: „Het beeldhouwwerk op den draagsteen aan de pui verbeeldt de macht van den dood, vergeleken met de zwakheid van het menschelijk bestaan. De voorstelling zelf, de hand die den bijl voert tegen een boom, komt reeds op oude grafzerken voor. De ontwerper van het beeldhouwwerk heeft de macht van den dood uitgedrukt in een hand, die een zwaren bijl voert, onder welke slagen de boom, die het menschelijk leven voorstelt, bezwijkt. Ook komt daarin tot uiting de smart en het leed, die de dood brengt in de omgeving van hen, wier leven is afgesneden. Aan die voorstelling sluit aan het citaat uit Ijob XIV: „De mensch uit de vrouw geboren, kort van dagen en verzadigd van onrust, als een bloem komt hij uit en wordt hij afgesneden”. Dit devies, waarin de dichter de broosheid van het menschelijk leven, dat velen geen bevrediging brengt, tot uitdrukking doet komen, is gekozen, omdat het lijkenhuis, méér dan de begraafplaats, de ngijs metsou van den Psalmdichter, waarin de overledene in vredige rust slaapt, en aan dezen slechts een gedenksteen in zijner nagedachtenis geplaatst, herinnert, is een plaats van leed, waarbij het zielloos omhulsel van hem, die zoo-even uit het leven gescheiden is, diens heengaan, voordat hij de bevrediging heeft gevonden, wordt betreurd.
In het ontvangstvertrek, waar het stoffelijk verschot wacht op het oogenblik van de uitvaart, is een troostvolle uitbeelding aangebracht, in het raam van gebrand glas, waardoor het neir tomied uitstraalt, is naast de emblemen van den dood, de hand die den bijl voert, waarmede het menschelijk leven is geknot, en het houten huis, waarin de overledene aan zijn laatste rustplaats wordt toevertrouwd, een voorstelling van de onsterfelijke ziel gegeven in en vorm van een licht, waaromheen is aangebracht het Bijbelwoord: „Een licht Gods is de menschelijke ziel”. (Spr. 20. 27). Zij die de uitvaart bijwonen, worden door het gesymboliseerd eeuwige licht herinnerd aan het eeuwige leven van de ziel, die eens gehuisd was in het omhulsel, dat nu staat te worden uitgedragen”.
Onze gemeente bezit weder een representabel gebouw. De Kerkeraad keurde na wikken en wegen het vereischte bedrag goed. Vooral de Heeren Birnbaum en dr. Arons kunnen bogen op energie en standhouden. Hun spreken en streven is met een waardig succes bekroond. De Amsterdamsch Joodsche gemeente handhaaft gelukkig haar ouden roem steeds meer en meer. „Kou jousuf” enz.
bron:
“Stadsnieuws”. “Centraal blad voor Israëlieten in Nederland”. Amsterdam, 1927/04/01 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 09-03-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB19:000579004:mpeg21:p00002
Illustratie:
Nieuwe Kerkstraat 127, 2016 © joodsamsterdam.nl
Stadsarchief Amsterdam, beeldbank, Nieuwe Kerkstraat 127 – 129. Op nummer 127: Nieuw Reinigingshuis Nederlands-Israëlitische Gemeente. Maart 1927. 010003013178
gepubliceerd:
9 maart 2021
laatst bijgewerkt:
10 maart 2021