Heinrich Schulmann

De naam van Heinrich Schulmann is opgedoken na de publicatie van het boek De razzia’s van 22 en 23 februari 1941 in Amsterdam; het lot van 389 Joodse mannen en Heinrich is niet in dit boek besproken.

door Wally de Lang

Heinrich Schulmann is op 30 januari 1918 geboren in Wenen als zoon van Joachim Schulmann (1887) en Jettka Rappaport (1888). Hij had een ouder zusje, Czeslawa (Cesia). Vader Joachim kwam oorspronkelijk uit Stanislaw (Oekraïne), moeder Jetti uit het 125 kilometer westelijker gelegen plaatsje Drohobycz, en in mei 1910 was zusje Csezlawa (Cesia) geboren in Tysmienica. De familie Schulmann-Rappaport behoorde tot de twee miljoen Joden die tussen 1880 en 1920 het Russische Rijk ontvluchtten vanwege het toenemende antisemitisme dat gepaard ging met grote pogroms. Het gezin arriveerde tussen 1910 en 1918 in Wenen.

In die plaats bevonden zich veel Joodse vluchtelingen die in enclaves bij elkaar woonden en die de traditionele Oost-Europese riten en levenswijze in stand hielden. De grootvader van moederskant bezocht regelmatig bijeenkomsten waar de dienst volgens strikt orthodoxe voorschriften gehouden werd: zonder muziek, zonder koor. ‘Er heerste een warme sfeer die me van binnen diep raakte’, zo schreef neef Heinz Rappaport later in zijn memoires. ‘Er was sprake van oprechtheid, warmte en diep geloof, woorden die zelfs tekortschieten.’

Ook Heinrichs familie van vaderskant was religieus, maar dan orthodox of liberaal: Joden hadden in Oostenrijk in de dertiger jaren steeds vaker te lijden onder het toenemende antisemitisme, mede vanwege de invloed en toenadering van het nationaalsocialistische buurland Duitsland. Nadat Hitler in maart 1938 het land annexeerde (de Anschluss) en het antisemitisme steeds gewelddadiger vormen aannam, ontvluchtten tienduizenden Joden het land. Vluchtroutes richting Praag werden al snel afgesloten, velen probeerden westwaarts het land uit te komen: via Duitsland naar Nederland en vandaar naar Amerika, Palestina en andere landen die hen wilden opnemen. De vluchtelingenstroom werd zó groot dat de Amerikaanse president Roosevelt een conferentie bijeenriep in de Franse plaats Évian-les-Bains om het probleem van Joodse vluchtelingen te bespreken. Tweeëndertig landen waren aanwezig, maar duidelijk werd dat geen enkel land bereid was vrijwillig de immigratie-quota te verhogen. De facto bleven de grenzen voor joden gesloten.

Ook de familie Schulmann wilde weg uit Oostenrijk en de jonge Heinrich leverde in 1938 namens de familie documenten in bij de Weense Joodse Gemeente, die emigratiezaken regelde. Ook grootmoeder Cyla Schٕönfeld-Rappaport die bij het gezin inwoonde, zou meegaan. De familie wilde het liefst naar Palestina om het land te helpen opbouwen.

Heinrich, die net zijn gymnasium in Wenen had afgerond en die Frans, Duits, typen en stenografie beheerste, was de enige die uiteindelijk toestemming kreeg om te vertrekken. Er werd gezegd dat hij ‘ziek’ was, en dat hij een vak wilde leren. Hij kreeg die mogelijkheid via de Nederlandse Veereniging van Palestina Pioniers in Deventer, onderdeel van een goed georganiseerd netwerk om (meest jonge) Joden klaar te stomen voor immigratie in het Britse Mandaatgebied. Zij beloofde Heinrich een stageplek in Nederland. Vader Joachim moest 95 Reichsmarken betalen: 70 Marken voor de reis Wenen-Deventer en 25 Marken voor de documenten-afhandeling. Joachim, die werkloos was geworden, deed bij de Baron Hirsch Stichting een aanvraag voor financiële steun. Gebrek aan geld was de reden dat de overige familieleden van Heinrich in Wenen – zijn vader, moeder, zus en twee oma’s – niet konden emigreren.  

Op 8 maart 1939 kwam Heinrich bij Venlo Nederland binnen. Vanwege zijn Jood-zijn was zijn nationaliteit hem ontnomen en was hij stateloos. Het was geen sinecure om met de trein via Duitsland naar Nederland te reizen en de grens over te komen. Er vonden veel controles plaats en ongewenste passagiers konden door de politie uit de trein worden gehaald. Het bewijs van de Palestina Pioniers dat Heinrich op zak had verzekerde hem echter van een veilige reis. Via de Vereeniging was hij toegelaten tot de opleiding schoenmaker.

Aanvankelijk werd Heinrich ondergebracht in Voorst, waarschijnlijk op een boerderij waar hij als knecht aan de slag kon. Hij woonde daar van 14 maart tot 8 april 1939 waarna hij naar de Papenstraat 45 in Deventer vertrok, het hoofdkwartier van de Palestina Pioniers in die stad. In het gebouw verbleven wisselende groepen jonge Joden, vluchtelingen én Nederlandse Joodse jongens en meisjes die naar het beloofde land wilden emigreren. Waarschijnlijk heeft Heinrich in de zomer en herfst van 1939 op boerderijen in de omgeving gewerkt. Aan mensen die naar Palestina wilden werd namelijk de eis gesteld dat ze ófwel geschoold waren in de landbouw om te helpen bij de ontginning van de grond in dat land, óf dat ze een ander onmisbaar praktisch vak – zoals in zijn geval schoenmaker – uitoefenden.

Ondertussen was het de broer van moeder Jettka wél gelukt visa te bemachtigen: Australië wilde Maximilian (Milo) Rappaport, zijn vrouw Tini Zwillich, hun zoon Heinz en Tini’s zus Lena opnemen. Heinrich was gek op zijn oom Milo zoals blijkt uit een aantal brieven die hij later naar Australië zou sturen en die de tijd hebben overleefd. Vanuit Deventer en Amsterdam probeerde Heinrich hem te helpen onder andere bij het vinden van een bedrijf dat internationaal inboedels kon verschepen. De kosten daarvan bedroegen vaak een veelvoud van de waarde van de spullen zodat veel emigranten ervoor kozen om hun spullen in hun vaderland achter te laten.

Heinrich Schulmann (links) met familie in Amsterdam. Naast hem staan zijn tante Tini Rappaport, oom Milo Rappaport, neef Heinz en de zus van Tini, Leni Zwillich. Augustus 1939. © Yad Vashem

In augustus 1939 arriveerden oom Milo, de tantes Tini en Leni en neefje Heinz in Amsterdam. Zij hadden tickets voor de M.S. Sibajak weten te bemachtigen dat vanuit Rotterdam naar Indië zou varen en vandaaruit naar Sydney. In de praktijk kwam het erop neer dat de Joodse passagiers in Colombo (Sri Lanka) van boord werden gehaald. Nadat Britse autoriteiten de postzakken en de bagage van de passagiers van hadden gecontroleerd konden ze overstappen op de RMS Oronsay die hen naar de gewenste bestemming bracht. Zij waren veilig en werden een baken van hoop voor de achterblijvers in Wenen, maar ook voor Heinrich die naar mogelijkheden bleef zoeken om uit Nederland weg te komen.

In zijn brieven aan Milo wisselen hoop en wanhoop elkaar af. Als Palestina niet mocht lukken, zou Australië misschien kansen bieden. Het liefst zou hij zijn oom en tante achterna reizen.

‘Ik wil hier weg van de mensen die mijn vrienden zijn en mijn vrienden blijven. Misschien kan ik dan ook mijn ouders helpen. Ik betreur het dat zoveel maanden vruchteloos voorbij zijn gegaan. Lieve Milo, ik voel me zo verschrikkelijk alleen en verlaten ondanks de vrienden en de kameraden (…) Wat een troost je brieven voor mij zijn zul je begrijpen als ik je zeg dat ik ze uit mijn hoofd ken’.

Dat hij – in oktober 1939 – bericht uit Wenen ontving waarin stond dat zijn vader was opgepakt en in de gevangenis zat, maakte het nog moeilijker voor hem. Heinrich schreef brieven naar Weense instanties en bleef proberen emigratiepapieren voor zijn ouders en zusje te bemachtigen.

Begin november 1939 vertrok Heinrich vanuit Deventer naar Amsterdam omdat de Vereeniging een stageplaats voor hem gevonden had bij de Lederfabriek van Weinrieb aan de Rechtboomsloot 20. Hersch Weinrieb, fabrikant van lederwaren en vader van vier zonen, was afkomstig uit Rusland. Na zijn huwelijk met een Pools-Joodse vrouw en de geboorte van zijn vier kinderen – allen in Sagoze in Polen – waren zij al in februari 1935 het antisemitisme in dat land ontvlucht en naar Nederland gekomen.

Jetka Schulmannn-Rappaport (1888-1942), moeder van Heinrich. © Yad Vashem

Heinrich leerde bij Weinrieb hoe hij met de leermachines moest omgaan en produceerde vooral damesriemen en -tassen. Van zijn verdiende geld stuurde hij pakketjes met levensmiddelen naar zijn ouders en zus in Wenen. Ze waren er erg blij mee omdat ze nauwelijks inkomsten hadden. Vader Joachim zat, voordat hij werd opgepakt, al langere tijd zonder werk zat omdat hij – als Jood – ontslagen was. Moeder Jettka was Heinrich erg dankbaar: ‘Heini heeft pakketjes gestuurd’, schrijft ze aan haar boer Milo.

‘Aan de ene kant ben ik hem dankbaar aan de andere kant wil ik niet dat hij teveel geld aan ons uitgeeft omdat hij zelf niet veel heeft, maar ik ben blij dat hij genoeg heeft.’

De familie wil graag weg uit Wenen, maar, zo schrijft Jettka,  

ik ben bang dat er geen kans is om te emigreren, heel verdrietig. (…). Ik zal mijn hoop niet verliezen. Voor ons moet de zon ook gaan schijnen, ook al is het herfst. Maar daar gaat het niet om. Het belangrijkste is dat weg kunnen komen, maar het is nog moeilijker geworden om emigratiepapieren te krijgen. De enige mogelijkheid zou zijn Amerika of Palestina. Helaas zijn we niet van die financiële geluksvogels en kunnen we niet weg. We blijven helemaal alleen achter. Niemand zorgt meer voor ons. God moet ons nu helpen.’

Ondertussen maakt ze zich moederlijke zorgen over haar zoon:

Mijn liefste Milo, Ik vraag je: schrijf alsjeblieft zo vaak mogelijk aan Heini. Laat hem alsjeblieft niet alleen want ik weet niet of het mij gegeven is hem wanneer dan ook te zien. Ik ben zo bang dat hij eenzaam is.’

 En 

Lieve Milo, (…) de hoop en het vertrouwen dat jullie ons niet vergeten houdt ons op de been. Ik ben zo blij en dankbaar lieve broer dat jij ook aan Heini denkt. Doe het vanuit je hart. We zijn allen in Gods handen. Alsjeblieft laat mijn kind niet alleen en help hem met alles. Ik weet dat ik dit niet op je schouders kan leggen, maar het lot drukt zo zwaar op mijn hart en op deze manier kan ik mijn hart een beetje lichter maken.’

Heinrich verhuisde in november 1939 vanuit Deventer naar Amsterdam en vond een onderkomen aan de Nieuwe Kerkstraat 104-II, die als bijnaam het ‘Jodenstraatje’ had, in een huis waar de doorstroming van Joden uit Berlijn en Wenen heel groot was. De Vereeniging van Palestina Pioniers betaalde voor zijn onderdak. Ondertussen bleef hij proberen emigratiepapieren voor zijn vader te krijgen via de Oostenrijkse consul. Het was een race tegen de klok, brieven deden er weken over om op juiste adres bezorgd te worden, bovendien werd de ambassade overstelpt met verzoeken om uitreispapieren en inreisvisa.

Het Volk: Dagblad voor de Arbeiderspartij, 04.03.1940

Vanaf 18 april 1940 werkte Heinrich bij de Plaatwerkerij van W. van Bommel aan de Baarsjesweg 248. Als stagevergoeding kreeg hij ƒ 2,- per week.

Ondanks de verschillende advertenties voor leerlingen in de plaatwerkerij was Heini vanaf 15 juli 1940 werkloos, zo staat vermeld op zijn vreemdelingenkaart. Ook deze huur werd waarschijnlijk betaald door de Vereeniging van Palestina Pioniers, mogelijk betaalden zij ook voor zijn levensonderhoud. Op 10 oktober 1940 verhuisde hij naar het Waterlooplein 62-III en woonde hij in bij Meijer Stoller (Hilversum, – Auschwitz, ). Dit huis stond recht tegenover de Mozes en Aäronkerk in het hartje van de Jodenbuurt.

Heini werd op zondag 23 februari 1941 opgepakt tijdens de razzia. Zijn huis lag middenin het door de Duitse grüne Polizei belegerde gebied. Er was geen ontsnappen mogelijk. Het kan zijn dat hij toevallig op straat liep of dat hij uit huis gehaald is. Mogelijk bezocht hij die ochtend de Joodse markt op Uilenburg of hielp hij iemand een handje met verkoop van spullen achter een kraam. Diezelfde dag werd hij samen met meer dan honderd andere mannen overgebracht naar kamp Schoorl, waar de dag ervoor al ongeveer 280 opgepakte Joodse mannen waren aangekomen. Op 27 februari werd hij vandaaruit samen met 388 anderen naar Buchenwald gedeporteerd. Daar kreeg hij als Politische Jude kampnummer 1371 toebedeeld en werd hij in barak 16 ondergebracht. Zijn ouders en familieleden in Australië hadden geen idee wat er met Heinrich was gebeurd. Moeder Jettka schrijft aan haar broer Milo: 

Heini stuurde ons gewoonlijk pakketjes, maar nu niet meer. We missen het natuurlijk maar ik ben blij dat hij gezond is, dat hij werk heeft en ons elke week wat nieuws brengt. Ik zal hem onmiddellijk schrijven en jullie groeten overbrengen. De arme jongen, hij vraagt altijd naar jullie’.

In Buchenwald konden de gevangenen op honderd plaatsen tewerkgesteld worden, in de keuken, bij schoonmaakploeg of op het land. Polen en Joden moesten echter het zwaarste werk doen en kwamen vaak in het Bau– of Steinkommando terecht: bij de barakkenbouw of in de steengroeve. Niet bekend is waar Heinrich werd ingedeeld.

Op 22 mei werd hij tezamen met 690 andere gevangenen naar Mauthausen overgebracht: 341 van hen waren de bij de razzia opgepakte Joodse mannen, de overige 350 gedeporteerde mannen waren verzwakte Poolse steenhouwers. Hij was terug in zijn geboorteland en het lijdt geen twijfel dat hij vermoedde wat zijn uiteindelijke lot zou zijn. Hij was niet voor niets zijn land ontvlucht. Hij wist al vanaf 1938 dat er mannen naar concentratiekampen werden gestuurd en wat daar gebeurde. Zijn ouders woonden notabene op nog geen 200 kilometer afstand van het kamp en ook Dachau was letterlijk en figuurlijk niet ver weg.  

Omdat veel van de in Amsterdam opgepakte mannen door het zware werk en het slechte eten in Buchenwald waren verzwakt, kregen zij het in Mauthausen nog zwaarder. Ook daar moesten ze regelmatig in de steengroeve werken. Een steeds groter percentage van de mannen raakte ‘arbeidsongeschikt’, een term die de ziektes en totale uitputting niet dekt. Omdat zij wel aanspraak maakten op een bed en porties eten – beide werden door de kampautoriteiten liever ter beschikking gesteld aan mensen die nog wel konden werken – was de SS hen liever kwijt dan rijk. Via de geheim opgezette operatie 14f13 werden 109, maar met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid 150 van hen, in geblindeerde bussen overgebracht naar Slot Hartheim, waar in de anderhalf jaar daarvoor al meer dan 10.000 mensen waren omgebracht in de geheime gaskamer die in het kasteel was aangelegd. De gevangenen was voorgespiegeld dat zij vanwege hun slechte gezondheid naar Sanatorium Dachau zouden gaan om aan te sterken.
Dit was een leugen om de mannen te misleiden en hen niet ongerust te maken. In werkelijkheid reden zij in geblindeerde bussen linea recta naar de gaskamer van Hartheim. Heinrich werd daar op 13 augustus 1941 vermoord. Hij was 23 jaar oud.

Op 15 december werd de ‘as van Heini’ op verzoek van zijn vader Joachim bijgezet in het graf van zijn opa Heinrich Rappaport die in 1910 op de Weense Joodse begraafplaats was begraven. Dit betekent dat Joachim contact heeft gehad met de SS-autoriteiten in Mauthausen die in dit soort gevallen een schepje as van de grote berg schepten en in een kartonnen koker verstuurden aan de nabestaanden. Heinrichs oma Cyla liet op haar kosten de naam van haar kleinzoon graveren in de grafsteen. In de loop van decennia raakte de steen vervuild en onleesbaar. In 2018 lieten de Australische nabestaanden de steen restaureren waarbij de naam van Heinrich én de destijds vals opgegeven overlijdensdatum en -plaats tevoorschijn kwamen. Pas na bijna 80 jaar kwam de familie te weten dat de destijds 23-jarige Heinrich in de gaskamer van Hartheim vermoord was.  

Cesia Schulmann, zus van Heinrich

Ook de ouders en het zusje van Heinrich, Chaim Schulmannn, Jettka Schulmannn-Rappaport en Cesia Schulmannn werden slachtoffer van de nazi’s. Uit de brieven die Jettka aan Milo schreef en waarin Cesia af en toe wat zinnen toevoegde, was al duidelijk geworden dat de familie in Wenen al twee, drie jaar als ratten de val zat. Eind 1941, begin 1942 werden ze gedwongen te verhuizen naar een kleiner appartement waar ze met andere joden moesten samenwonen. De gettovorming als voorbereidende fase van de deportatie was in gang gezet. De wanhoop van Cesia (32) was groot:

Liefsten, ik weet eigenlijk niet ik moet schrijven, want mama heeft alles al geschreven. Al mijn kennissen zijn weg en ik voel me zo alleen. Ik ben moedeloos en ingestort (…)

Zoals je weet kreeg ik mijn [uitreis]vergunning twee dagen voordat de ambassade dichtging. De mevrouw uit Australië had notabene al een brief geschreven aan de mevrouw die daarover ging. Wil jij alsjeblieft die mevrouw [in Sydney] schrijven zodat zij mij niet vergeet: mevrouw Ethel Bassett, 29 Queen Street, Croyden, NSW.* We verlangen er zo naar en hopen zo dat we weer bij elkaar kunnen zijn. Ik ben heel vaak moedeloos, maar dan denk ik aan een spreekwoord: ‘Als er geen hoop meer is, zouden er geen mensen meer zijn.

Oma Cyla

[* deze Ethel had zich garant gesteld voor Cesia (affidavit), maar de brief was verkeerd bezorgd – WdL].

Joachim Schulmann, Jettka Rappaport en dochter Cesia werden op 15 mei 1942 met een groot transport van 1001 Joden vanuit Wenen naar Izbica Krasnistaw Lublin in Polen gedeporteerd. Hun exacte datum van overlijden is niet bekend. Ook oma Cyla werd op transport gesteld. Zij kwam in Riga om het leven. Van het gezin Schulmann was niemand meer over.

 

bron:
Wally de Lang, met vriendelijke toestemming
Stadsarchief Amsterdam, Waterlooplein 62-3, Woningkaarten, archiefnummer 5445, inventarisnummer 385

illustraties:
met dank aan Wally de Lang
Heinrich Schulmann (links) met familie in Amsterdam. Naast hem staan zijn tante Tini Rappaport, oom Milo Rappaport, neef Heinz en de zus van Tini, Leni Zwillich. Augustus 1939. © Yad Vashem
Jetka Schulmannn-Rappaport (1888-1942), moeder van Heinrich. © Yad Vashem
Het Volk: Dagblad voor de Arbeiderspartij, 04.03.1940
familiearchief Rappaport
Arolsen Archives
Stadsarchief Amsterdam

gepubliceerd:
15 april 2021

laatst bijgewerkt:
16 april 2021

 

Documenten Buchenwald

Deze registratiekaart uit Buchenwald geeft aan dat gegevens van Heinrich op 4 documenten terug te vinden zijn: een kaart met persoonlijke gegevens, een kaart waarop staat wat hij aan kleding en spullen heeft ingeleverd (zie hieronder – kaart van de Effektenkammer), een schrijfkaart, en een vragenformulier. Arolsen Archives
De ouders van Heinrich waren inmiddels verhuisd van de Wiedner Hauptstrasse 40-III naar de Bramsplatz 2/5, in 1942 zouden ze verhuizen naar de Rembrandtstrasse 34 in Wenen. Arolsen Archives
Heinrich is op zondag 23 februari 1941 opgepakt en op 28 februari in Buchenwald ‘eingeliefert’.
Arolsen Archives
Heinrich was leerling schoenmaker. Ook staat aangegeven dat hij stateloos was. Arolsen Archives
Geldkaart van Heinrich uit Buchenwald. Toen hij in het kamp aankwam had hij 20 gulden bij zich. Onduidelijk is wie in mei via postwissels geld bijgestort heeft. Arolsen Archives

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Documenten Mauthausen

Aangegeven staat dat Heinrichs naam voorkwam in de kartotheek van de Schreibstube, de schrijfkamer. Op die kaart werd precies bijgehouden hoe vaak de gevangene een brief of kaart verstuurde. Arolsen Archives
Namenlijst van Transport 21 van Wenen naar Izbica Krasnistaw Lublin in Polen, voor de namen van Heinrichs familieleden zie de nummer 401, 402 en 403. Yad Vashem

 

Overige documenten

Archiefkaart van Heinrich Schulman(n) uit het Stadsarchief Amsterdam
Grafsteen van Heinrich (Hersch) Rappaport (1862-1910) op de joodse begraafplaats van Wenen. Heinrich was de opa van Heinrich Schulmann. Yad Vashem
De naam van Heinrich Schulmann komt voor op de lijst met 691 namen van mannen die op 22 mei 1941 van Buchenwald naar Mauthausen zijn gedeporteerd. Arolsen Archives (zie nummer 274)
De naam van Heinrich Schulmann komt voor op de lijst van 691 personen wier bezittingen op 22 mei 1941 van Buchenwald naar Mauthausen zijn overgebracht (zie nr. 71).