Gertrude van Tijn werd als Gertrud Franzisca Cohn (Braunschweig, Duitsland 4 juli 1891 – Portland, Verenigde Staten, 7 juli 1974) geboren en was een dochter van Werner Cohn (1854 – 1922) en Thekla Levison (1864 – 1903). Gertrude trouwde op 3 februari 1920 met Jacques van Tijn (Enschede, 5 april 1893 – Naarden, 12 maart 1954), zoon van David Arie van Tijn en Henriëtte Rozendaal, en scheidde van hem op 17 augustus 1937. Gertrude en Jacques hadden een dochter Chedwah Jochewed (Babs, Amsterdam, 30 april 1921) en een zoon David (1923-1989). Na de scheiding trouwde Jacques met Beatrice Juliette Breslauer (Leipzig, 21 juli 1910 – ca. 1997). Tijdens haar huwelijk woonde Gertrude op de Naarderweg 28 te Blaricum.
Jeugd
Gertrude groeide op in een middenstandsgezin in Braunschweig, een plaats tussen tussen Hannover en Maagdeburg. Haar moeder overleed toen Gertrude nog maar elf jaar oud was en Gertrude maakte haar school af in Berlijn. Daarna ging ze naar de Soziale Frauenschule, opgericht door de feministe Alice Salomon (19 april 1872 – 30 augustus 1948). Ze werd er maatschappelijk werkster. Rond 1911 verhuisde Gertrude naar Londen en sloot zich daar aan bij de vrouwenkiesrechtbeweging.
Eerste Wereldoorlog
Gertrude werd als Duits onderdaan in Groot-Brittannië tijdens de Eerste Wereldoorlog gezien als een ‘vijandelijke buitenlander’. Haar verblijf in Engeland werd onhoudbaar en ze vertrok in 1915 naar het neutrale Nederland. Ze kreeg een aanstelling bij het Joodsch Nationaal Fonds, een organisatie die onder andere landbouwgrond kocht in het Britse Mandaatgebied Palestina. Daarnaast werd ze actief in de Zionistische Beweging in Nederland en leerde daar Jacques van Tijn kennen.
Vanaf hun huwelijk woonden ze in Zwitserland, Zuid-Afrika, Mexico, Oeganda en Tanganyika, waar haar man werkte als mijnbouwkundig ingenieur. Ze kwamen terug naar Nederland en vanaf februari 1932 woonden Gertrude en Jacques op de Blaricummerweg 54 in Naarden. Gertrude ging werkten bij de Joodsche Vrouwenraad als hoofd van de afdeling Maatschappelijk Werk.
1933
De machtsovername door Hitler veranderde het leven van Gertrude. Er kwam een grote stroom vluchtelingen op gang vanuit Duitsland en dat leidde op 21 maart 1933 in Nederland tot de oprichting van het Comité Joodsche Vluchtelingen, Gertrude werd er secretaresse. Het comité was gevestigd op het ’s Gravenhekje 7.
Voor dit comité was ze in 1933 representant voor Nederland tijdens het Joodsche Wereldhulp Conferentie te Londen. Ze zette zich in die functie in voor de opvang van de vluchtelingen en om, indien mogelijk, ze verder te helpen naar de Verenigde Staten, het Britse Mandaatgebied Palestina of Brazilië. In maart 1938 berichtte het Algemeen Dagblad ter gelegenheid van het vijfjarig bestaan van het comité dat er dag aan dag zich tientallen vluchtelingen meldden. In een groot aantal gemeenten waren er subcomités. In 1935 kwamen er 547 mensen om hulp vragen, in 1936 waren dat er 1110, in 1937 2229 waarvan 802 alleen voor Amsterdam. Het comite stond toen onder leiding van Gertrude van Tijn, Raphaël Henri Eitje (Amsterdam, – Bergen-Belsen, ) en prof. Dr. David Cohen. In 1934 was Gertrude medeoprichter van de Stichting Joodsche Arbeid.
In 1937 werd het moeilijk in haar persoonlijke leven. Jacques verliet haar voor een jongere vrouw, de scheiding volgde. In 1938, vooral na de Kristallnacht, verhevigde de vluchtelingenstroom en Gertrude zette zich nog harder aan het werk. Een van de projecten waar ze zich bijzonder voor inzette was de Landbouwschool in Wieringen, Werkdorp Wieringermeer, waar jonge Joodse mensen een op de landbouw gerichte opleiding konden volgen. Zo konden ze zich voorbereiden op een bestaan in het Mandaatgebied of elders.
Bezetting
In 1939 organiseerde Gertrud met zionisten uit het Mandaatgebied een schip dat 300 illegale vluchtelingen van Amsterdam naar het Mandaatgebied bracht.
Gertrud had kunnen vluchten uit Nederland in het begin van de bezetting, maar ze koos ervoor om hier te blijven. Haar kinderen en haar ex-man vertrokken wel. De nazi’s stelden in februari 1941 een Joodsche Raad in, en Gertrud werd er het hoofd van de afdeling Emigratie. Na de arrestatie van ca. 425 jonge mannen na rellen in de Jodenbuurt, deze arrestatie leidde tot de Februaristaking (en de instelling van de raad), verzocht in juni 1941 de SS om de namen aan te leveren van de studenten van het Werkdorp Wieringermeer. Het werkdorp was inmiddels gesloten, en de meeste studenten bevonden zich in Amsterdam. Gertrude kreeg van Klaus Barbie de garantie dat de jongeren teruggestuurd zouden worden naar de opleidingsboerderij en hun studie af konden maken. Maar dat was niet het geval. Alle jongeren werden naar Mauthausen gestuurd, geen van hen overleefde dat kamp.
Gertrud bleef bij de Joodsche Raad werken, maar weigerde resoluut alle volgende verzoeken voor het aanleveren van adressen. Inmiddels waren de emigratiemogelijkheden vrijwel nul, en Gertrud werd hoofd van de afdeling ‘Hulp aan Vertrekkenden’. Deze afdeling verzorgde voedsel, medicijnen en overige basisbehoeften voor de mensen die gedeporteerd werden en, volgens de nazi’s, zouden worden geherhuisvest in het oosten van Europa. De meesten werden echter drie dagen na vertrek vermoord in, met name, Auschwitz en Sobibor.
Bij de grote razzia van 25 juni 1943 werd Van Tijn zelf opgepakt. Door het ingrijpen van de voorzitters van de Joodsche Raad, David Cohen en Abraham Asscher, kwamen twee Joden vrij, Gertrude en Ru Cohen.
Uitruil Vrij Nederland berichtte op 29 juli 1944 over de uitruil: ‘ Dezer dagen zijn in Palestina ongeveer honderd Nederlanders gearriveerd. Zij waren door de Duitschers vrij gelaten in ruil voor gevangen Duitschers, die zich in handen der geallieerden bevonden. Onder deze gelukkig ontsnapte landgenooten bevindt zich, naar ik hoorde, ook Mevrouw Gertrude van Tijn. In het begin van 1940 bestond .er voor haar ruimschoots gelegenheid naar de Vereenigde Staten te vertrekken. Zij weigerde. Haar dochters vertrokken, zij verkoos in Nederland te blijven. Tijdens de bezetting zette zij haar werk van barmhartigheid voort, nu niet meer ten bate van gevluchte Duitschers, maar van de duizenden Joodsche Nederlanders. In 1941 vertrok zij naar Portugal. In dat neutrale land voerde zij besprekingen voor verdere hulpverleening aan Joodsche Nederlanders. Toen de besprekingen in Portugal ten einde waren . . . keerde mevr. van Tijn, zelf Joodsche, terug naar Nederland. Niets ware voör haar gemakkelijker geweest dan in het vrije buitenland te blijven. Slechts weinigen zouden haar dat hebben kwalijk genomen. Maar haar gevoel van plicht verbood haar dien gemakkelijken uitweg. Haar plaats was in Nederland bij de verdrukten en opgejaagden. Zij is in Nederland gebleven, totdat de Duitschers ook haar grepen en in een van de vele kampen in Duitschland gevangen zetten. Thans is zij, door de vermelde ruiling, uit dat kamp bevrijd en in Palestina aangekomen. Elke Nederlander rekent het zich tot een eer deze vrouw zijn landgenoote te weten.’ |
De laatste grote groep Joden die naar Westerbork werd overgebracht was in september 1943. Gertrude zat in deze groep. Gertrude had haar medewerking aan de raad al stopgezet, waarschijnlijk al in augustus 1943 vanwege de permanente aanwezigheid van Duitsers op haar afdeling.
Op 29 september 1943 werd Gertrude ingeschreven in Westerbork en werd daar gehuisvest in Barak 61. Op 15 maart 1944 werd ze naar Bergen-Belsen gedeporteerd en begin juli 1944 werd ze uitgewisseld voor Duitse onderdanen die in het Britse Mandaatgebied Palestina verkeerden, Op 10 juli 1944 kwam ze daar aan.
Gertrude keerde na de oorlog terug naar Nederland en zette zich in voor Joden die terugkeerden uit de kampen. Ze werd kritisch benaderd en aangeklaagd vanwege haar rol bij de Joodsche Raad. De aanklacht werd verworpen door de Raad voor het Rechtsherstel. De raad prees haar voor haar inzet tijdens de bezetting. Gertrude ervoer niet veel ruimte voor haar in Nederland en vertrok in 1946 naar Sjanghai, waar ze zich een aantal maanden inzette voor Joodse vluchtelingen. Daarna vertrok ze naar de Verenigde Staten; haar kinderen woonden daar. Ze werd in 1974 terminaal ziek en ze beëindigde haar leven op 7 juli 1974.
Babs
Dochter Chedwah (Babs) gaf in 2009 een interview aan het Jewish Museum and Center for Holocaust Education in Oregon.
bron:
Tijn-Cohn, Gertrud Franzisca (Gertrude) 1891 – 1974, Joods Biografisch Woordenboek, http://www.jodeninnederland.nl/id/P-2179.
Gertrud Francisca Cohn, Stadsarchief Amsterdam, Archiefkaarten, archiefnummer 30238, inventarisnummer 159.
Getrude van Tijn – Cohn, kaart Joodsche Raad, Arolsen Archives, 130385990 (Gertrude F VAN TIJN COHN).
VIJF JAREN VLUCHTELINGENZORG Daadwerkelijke hulp in den meest uitgebreiden zin.. “Algemeen Handelsblad”. Amsterdam, 20-03-1938. Geraadpleegd op Delpher op 26-03-2024, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=KBNRC01:000087706:mpeg21:p005.
Bernard Wasserstein, Cohn, Gertrud Franziska, in: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland. URL: https://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Cohn [13/07/2016].
Vrij Nederland. 29 juli 1944. Geraadpleegd op Delpher op 26-03-2024, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMNIOD08:002818001:00005.
Advertentie. “De Gooi- en Eemlander : nieuws- en advertentieblad”. Hilversum, 22-02-1933, p. 4. Geraadpleegd op Delpher op 26-03-2024, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011171069:mpeg21:p004.
illustratie:
Advertentie. “De Gooi- en Eemlander : nieuws- en advertentieblad”. Hilversum, 22-02-1933, p. 4. Geraadpleegd op Delpher op 26-03-2024, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011171069:mpeg21:p004.
gepubliceerd:
26 maart 2024
laatst bijgewerkt:
26 maart 2024