De meest exacte informatie heb ik gekregen van Herman Broers. Hij is de schrijver van het boek: Dokter Kolff, kunstenaar in hart en nieren. Voor deze dokter kwamen de nieren het eerst. Herman Broers gaf mij toestemming deze info en mijn eigen verhaal aan jullie te vertellen.
Wanneer jullie zelf contact met hem willen hebben kan dat op dit e-mailadres, of lees dit artikel.
Het is oktober / november 1943 als er in Amsterdam Zuid niet de pleuris maar de roodvonk uitbreekt. Huis aan huis zijn er kinderen en zeker ook veel volwassenen ernstig ziek. De Duitsers, bang voor besmetting, willen dat bij die woningen mededelingen en waarschuwingen op de buitendeuren worden opgehangen. Zij kwamen echt niet binnen hoor.
Zeker zes weken moet je thuis blijven. Wanneer je daarna ook nog nierbekkenonsteking krijgt ben je nog ééns enkele weken verplicht binnen te blijven. Voor de joodse gezinnen betekent dit uitstel van de invallen en wegvoeringen naar werkkampen, die wel verwacht werden.
Deze Joodse gezinnen kregen geen hulp. Niemand durfde hun openlijk bij te staan. Er was bijvoorbeeld veel wasgoed, weinig water en geen goede zeep. Familie was er al vaak niet meer dus werd er gehoopt dat buren nog iets wilde doen. Maar die hadden ook weinig of niets en was er wel iets op de bonnen te koop dan moest je buiten in lange rijen bij de winkels uren wachten. Dan gaan veel mensen niet nog eens in de rij staan voor een ander. Verwarmen van de hele etage was ook niet meer mogelijk omdat er gebrek was aan kolen en gas. De zieken lagen daarom vanwege de kou vaak in één kamer bij elkaar.
Mijn moeder was in die tijd 33 jaar. Zij was een christenvrouw en getrouwd met een Joodse man, mijn vader. Eind 1943 begon ze buren bij te staan met huishoudelijk werk en boodschappen doen. Het was voor haar gevaarlijk dat iedereen kon zien dat ze de joodse en zieke mensen bezocht. In die tijd kregen mijn broertje en ik ook roodvonk. Dat was zo besmettelijk als wij het niet zelf hebben opgelopen nam mijn moeder het als cadeautje voor ons mee. “Grapje van haar zelf.”
Eind januari 1944 raakte de epidemie op zijn eind. De aangeplakte waarschuwingen waren bijna verdwenen. Alleen bij de tante van mijn moeder waren nog 5 zieken. Mijn moeder was toen al aardig oververmoeid maar ging daar toch een paar uur per dag helpen. In die zeer koude tijd is zij nog aanwezig geweest bij de begrafenis van een familielid. Drie dagen later werd ze ernstig ziek. De dokter constateerde dat ze door de kou, moeheid en daardoor te weinig weerstand, nu ook roodvonk had gekregen.
Na een dag of drie vier werd ze op 4 februari 1944, de 40e verjaardag van mijn vader, naar het ziekenhuis gebracht. Waarschijnlijk kwam ze op de intensive care in het Wilhelminaziekenhuis terecht.
Maar de doktoren (of iemand anders?) hadden haar niet onder haar eigen naam opgenomen. Waarschijnlijk dachten ze dat mijn moeder ook joods was. Of zij hebben dat gedaan om mijn vader te beschermen. Alleen thuis zijnde had hij zo opgepakt kunnen worden. Wij, de kinderen waren bij onze christen grootouders ondergebracht.
De naam van mijn moeder was: Francina Anna Geertruida Bachra-Frugte maar lag in het ziekenhuis als: Gretha Cleef. Nadat mijn moeder was aangesloten aan de kunstnier (foto boven) leek het erop dat zij goed zou reageren. Maar zij uiteindelijk aan longontsteking 33 jaar jong op 11 februari 1944 overleden. Toen is gebeurd waar de doktoren voor wilde waken door mijn moeder een andere naam te geven! Mijn vader die toen alleen was werd een paar maanden later in Havelte (aanleg vliegveld) te werk gesteld. Hij kwam in april 1945 weer vrij.
bron:
verhaal Francien van der Veen – Bachra, 7 maart 2011, e-mail.
illustraties:
met dank aan Francien van der Veen – Bachra.
gepubliceerd
23 april 2016
Laatst bijgewerkt:
24 mei 2024