Een van de belangrijkste organisaties in de strijd om de Joodse gelijkberechtiging was de sociëteit Felix Libertate (Gelukkig door vrijheid). Deze werd in Amsterdam opgericht in 1795, na de machtsovername van de Patriotten en de start van de Bataafse Republiek. De leden van de sociëteit werden voornamelijk gevormd, naast één-derde deel niet-Joden, door vooraanstaande Hoogduitse Joden en een enkele Sefardische Jood. Het doel van de sociëteit was zowel binnen als buiten de Joodse gemeenschap sympathie en steun voor de emancipatie van Joden te verkrijgen. Felix Libertate was een lobby-club avant la lettre.
De Patriotten wilden een toekomst voor de Republiek waarbij de idealen van de Franse Revolutie (1789) voorop zouden staan; vrijheid, gelijkheid en broederschap. Daarbij was er geen plaats voor de Stadhouder, en die werd dan ook verjaagd. Dat moet gezien worden tegen de achtergrond van de sterke economische teruggang in de achttiende eeuw. De Gouden Eeuw, de zeventiende eeuw, was voorbij en de Republiek verloor haar plaats op het wereldtoneel als economische grootmacht. Engeland had deze positie ruimschoots overgenomen.
Het gelijkheidsideaal uit de Franse Revolutie komt sterk naar voren bij deze emancipatiebeweging. Zeker de elite van de Nederlandse Joden accepteerden niet meer de positie van tweederangs vreemdelingen die ze hadden – ze werden dan ook als ‘de Joodse Natie’ gezien en behandeld. Ze eisten de positie van gelijkwaardige burgers. Zo’n 200 jaar na de eerste grote immigratie van Joden werd het wel eens tijd voor deze gelijkstelling.
Op 2 september 1796 werd door de Nationale Vergadering onder sterke Franse druk het decreet aangenomen waarbij de burgerlijke gelijkstelling van de Joden werd geregeld. S. E. Bloemgarten wees er in zijn doctoraal scriptie De Amsterdamse Joden gedurende de eerste jaren van de Bataafse Republiek (1795-1798), die hij in 1951 schreef, op dat de positie van Joden in de Republiek veel gunstiger was dan in andere Europese landen. Al in 1657 verklaarde de Staten Generaal van de Verenigde Nederlanden dat de gevluchte Joden als ingezetenen werden beschouwd, en niet als volwaardige burgers. Deze verklaring moet meer worden gezien als een wettelijke regeling waardoor de goederen die Joden vanuit het Iberisch Schiereiland naar De Nederlanden verscheepten niet geconfisqueerd konden worden.
De voorzitter van Felix Libertate was Mozes Salomon Asser (Amsterdam, 7 augustus 1754 – Amsterdam, 3 november 1826) en vooraanstaande leden waren onder andere Hartog de Hartog de Lémon (1755 – 1823) en Hermannus Leonard Bromet (1724 – 1812).
Voor de aanname van het decreet in 1796 bestookten leden van Felix Libertate de Nationale Vergadering met vele verzoekschriften en hielden redevoeringen, aanspraken genoemd, waarbij hun eisen naar voren werden gebracht. Ondanks de betere positie van Joden in vergelijking met een aantal andere landen was hun plek in de Nederlandse samenleving niet ideaal en kan zelfs tweederangs worden genoemd. Zo gold er in vele Nederlandse steden een quotum voor het aantal Joodse ingezetenen en in de ‘bisschopssteden’ (zoals Utrecht) werden Joden tot aan de Franse Tijd geweerd.
Amsterdam belemmerde Joodse vestiging in het geheel niet. In de eerste decennia van de zeventiende eeuw leidde dit tot de immigratie van Sefardische Joden, al vanaf 1620 gevolgd door de immigratie van grote groepen Asjkenazische Joden en vooral na 1648 kwam er een grote toestroom van straatarme Oost-Europese Joden op de vlucht voor de pogroms van Chmielnicki en anderen. Nu was zelfs de situatie in Amsterdam niet ideaal, want hoewel het poorterschap vanaf 1632 wel was toegestaan werd er op 29 maart 1632 werd er een Keur aangenomen die Joden het uitoefenen van poortersneringen ontzegde (mocht vanaf 1654 zelfs geen winkel hebben ondanks het feit dat men soms het poorterschap gekocht had). Verder kon het poorterschap bij Joden niet niet vererven op de kinderen.
Op economisch gebied was de invloed van de gilden groot. Er waren slecht enkele gilden die – vaak mondjesmaat – Joden toelieten maar het grootste deel van de Gilden deed dat niet, wat de economische ontwikkeling ernstig beperkte en ervoor zorgde dat het overgrote deel van de Joden tot het proletariaat behoorde. Het gros van de Joden moest daarom leven van de beroepen die buiten de gilden vielen, zoals de straathandel.
In de achttiende eeuw raakte de Republiek in een economische crisis en de positie van Joden werd daardoor nog moeilijker. In de Amsterdamse Jodenhoek werd veelvuldig gebedeld. In 1780 leefden er minimaal 20.000 Joden in Amsterdam, 13.000 van hen, dus 65%, leefde van de bedeling terwijl van de niet-Joodse Amsterdammers 33% van de bedeling leefde.
De bestuurders van de Joodse Asjkenazische gemeenten, de Parnassim, hadden een welhaast dictatoriale macht en gebruikte die onder andere om voldoende druk op het welvarender deel van de gemeenschap uit te oefenen om het armengeld bijeen te krijgen. Dat voorkwam een hongeroproer en opstand onder het Joodse proletariaat. De magistraat van de stad ondersteunde de Parnassim.
In 1795 werd Felix Libertate opgericht door een kleine groep verlichte Joden en een derde deel van de organisatie werd gevormd door verlichte christenen. Ze wilden de gelijkberechtiging en zagen zich al snel geplaatst voor een strijd op twee fronten. De wens voor de gelijkberechtiging werd tegengewerkt door de kleine middenstand aan de christelijke zijde, en ook door een deel van de Joden zelf. Na vier jaar lang lobbyen lukte het op de eerste Nationale Vergadering van 2 september 1796 bij decreet vast te laten leggen, dat geen Jood, omdat hij Jood was, van enig recht verbonden aan het Nederlands burgerschap kon worden uitgesloten.
Voor veel leden van Felix Libertate was dit behaalde resultaat niet het doel op zich maar het was een voorwaarde voor de sociale en culturele emancipatie van de Joodse Nederlander. De strijd ging dus door en de eerste organisatie die ‘aangepakt’ werd, waren de parnassim van de Hoogduitse gemeente. De eis werd dat de reglementen, die niet in overeenstemming waren met de democratische beginselen van de revolutie, werden aangepast. Deze reglementen waren een groot obstakel voor de sociale en culturele verheffing van de Joodse bevolking. Er ontstond een bittere strijd. In maart 1797 leidde dit tot een scheuring; de intellectuele leden van Felix Libertate splitsten zich af van de Hoogduitse gemeente en vormden hun eigen gemeente, Adath Jessurun. Het werd een gemeente met een eigen synagoge en een eigen begraafplaats, in Overveen.
Op 22 januari 1798 vond er een omwenteling plaats in het staatsbestel van de Bataafse Republiek toen onder leiding van Daendels een staatsgreep plaats vond in de Bataafse Republiek. Zijn groep, de unitariërs, waren voorstander van een eenheidsstaat. Ze lieten met behulp van de Franse ambassadeur Charles Delacroix hun politieke tegenstanders, de federalisten, arresteren. Een dag later werd door de Constituerende Vergadering het Voorlopige Uitvoerend Bewind opgericht. De leden van Felix Liberate riepen de hulp in van deze nieuwe machthebbers. Op 15 maart 1798 werden door een regeringscommissie de parnassim ontslagen. De macht werd overgenomen door de achtergebleven leden van Felix Libertate en hun sympathisanten. Dit duurde slechts tot 27 juni, de parnassim werden weer in hun macht hersteld. Inmiddels was er namelijk, op 12 juni, een nieuw bewind aan de macht gekomen, het Intermediair Uitvoerend Bewind. Felix Libertate verloor hierdoor haar macht en invloed, maar de emancipatie van 1796 was wel bereikt. De activiteiten van deze lobbyisten werden gestaakt; inmiddels zaten ook twee Joden in de Nationale Vergadering, en met deze resultaten was men tevreden.
In 1808 maakte koning Lodewijk Napoleon een einde aan de afsplitsing van Adath Jessurun, hij eiste dat deze gemeente zou terugkeren bij de ‘Alte Kille’. Morrend werd dit gedaan, waarbij Adath Jessurun de onafhankelijkheid moest opgeven en de Alte Kille hervormingen moest doorvoeren.
bron:
https://www.entoen.nu/nl/patriotten (geraadpleegd 25 december 2019)
S. E. Boemgarten, De Amsterdamse Joden gedurende de eerste jaren van de Bataafse Republiek (1795-1798), doctoraalscriptie 1951, pp. 66-96.
Joodse Canon, 1795 Optichting Felix Libertate en de splitsing tussen de Alte en de Naye Kille via https://joodsecanon.nl/fzz/1795-Oprichting-Felix-Libertate-en-de-splitsing-tussen-de-Alte-en-Neie-Kille/
Poorterschap 1632/1654. Marijke Carasso – Kok, Geschiedenis van Amsterdam, centrum van de wereld, 1578 – 1650 (Amsterdam 2004) 200.
gepubliceerd:
27 mei 2021
laatst bijgewerkt:
28 juni 2023