Einsatzstab Reichsleiter Rosenberg en Sonderstab Musik

De Einsatzstab Reichsleiter Rosenberg, het ‘interventieteam’ van rijksleider Rosenberg, is bekend als organisatie die in juli 1940 werd opgericht en onder leiding stond van Alfred Rosenberg (1893 – 1946), een intellectueel invloedrijk lid van de Nationaal Socialistische Duitse Arbeiderspartij (de partij van Adolf Hitler). Deze organisatie ging op bevel van de Führer over tot de omvangrijke inbeslagname van kunstwerken uit de bezette gebieden. Daarbij kreeg Rosenberg Hitlers volmacht om als enige kunstrooforganisatie in de bezette gebieden te opereren. In totaal werden 1,5 miljoen spoorwegwagons met roofkunst naar Duitsland getransporteerd.

De organisatie kende zeven buitengewone afdelingen en in dit artikel wordt mede ingegaan op de Sonderstab Musik die onder leiding stond van musicoloog Herbert Gerigk (1905 – 1996). Vóór 1939 was het doel van de Sonderstab om de Joodse vertegenwoordiging in de muziek te onderdrukken door Joden uit hun posities te verwijderen en het tegengaan van de verspreiding van nieuwe muziek gecomponeerd door Joden.

Met Theophil Stengel schreef Gerigk het Lexikon der Juden in der Musik, en door dit naslagwerk kon men voorkomen dat werken van Joodse of halfjoodse componisten zouden worden uitgevoerd.
Tijdens de oorlog ontpopte Gerigk zich als een actief vervolger van Joden en de Sonderstab Musik werd de organisatie waar vanuit de plunderingen van muzikale cultuurgoederen naar Duitsland werden uitgevoerd. Joodse huizen van componisten en musici werden leeggehaald, alsmede de confiscatie van kostbare muziekinstrumenten. De roofgoederen verdwenen naar Duitsland.

Op 15 juli 1940 werd een werkgroep van Sonderstab Musik in Amsterdam opgericht. Deze groep stond onder leiding van Georg Ebert en de werkzaamheden konden na een voorbereidingstijd van twee maanden een aanvang nemen. In een van de eerste berichtgevingen kwam naar voren dat de situatie in Nederland anders was dan in Frankrijk, waar de Sonderstab ook actief was en geconfronteerd werd met een grote hoeveelheid kunst. Over Nederland stelde men ‘In Nederland is de ontwikkeling weinig stormachtig. Er bevinden zich hier geen grote tot de Joden behorende kunstverzamelingen’.

De leiding kwam vanaf 15 september 1940 vanuit de Einsatzstab Reichsleiter Rosenberg en werd door het Amt Westen vanuit Parijs gecoördineerd. Een hoofdkwartier en secretariaat werden gevestigd op de Prinsengracht 796. Als leider van Einsatzstab werd Alfred Schirmer ingezet, die vervolgens april 1941 werd vervangen door SS-Sturmbahnführer Albert Schmidt – Stähler. Schmidt – Stähler kwam naar Nederland.

De medewerkers stonden onder leiding van Hans Köster en werkten in het toenmalige gebouw van het Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) op de Keizersgracht 264. Het IISG was hier van 1937 – 1974 gevestigd. Al twee maanden na het begin van de bezetting was de bibliotheek van het IISG in beslag genomen door de bezetter, hetgeen al snel ook het geval was met het pand en de volledige inventaris. Vervolgens konden geroofde goederen er worden ondergebracht en voor dit doel werd ook Herengracht 380 in beslag genomen.

Er werkten in wisselende samenstellingen vier wetenschappelijke werknemers, twee stenotypisten, drie bibliothecarissen en een chauffeur. Daarnaast werden er, bij het vervoer van kisten met boeken en dergelijke, Nederlandse krachten aangesteld indien nodig. Deze Nederlandse krachten moesten een verklaring ondertekenen waarin ze verklaarden hun werk geheim te houden.

De Sonderstab Musik had een hoofdkantoor in Berlijn en Herbert Gerigk, Hannah Erfmann en Wolfgang Boetticher reisden regelmatig van Berlijn naar Amsterdam. Zij bewaakten de acties rond de inbeslagnames.

In de eerste periode belandden boeken uit het plunderen van bibliotheken ongesorteerd in het Westelijke Entrepotdok aan de Buyskade. Dit entrepotdok werd ‘Lager Buyskade’ genoemd. Daar werden ze in kisten verpakt en opgeslagen in het Gemeentelijke Entrepotdok aan het Kadijksplein 61-63 voordat het naar Duitsland werd versleept. De Einsatzstab Reichsleiter Rosenberg hield het niet alleen bij boeken. Net zoals in andere bezette landen moest men ook hier theaters, kunst, kerken en alles rond muziek onderzoeken. Dit brede ‘werkgebied’ leidde ertoe dat er in 1942 een toevloed van roofgoed naar de verschillende opslaglocaties kwam. Er waren meer opslaglocaties nodig. Daarnaast moest alles gedocumenteerd worden en inventarislijsten moesten er worden gemaakt.

In januari 1943 werd Rokin 116, Joods eigendom, geconfisqueerd. Ook daar werden boeken en kleine muziekinstrumenten naartoe gebracht en deze moesten door wetenschappelijke medewerkers worden gesorteerd en in kisten verpakt worden. Er moest een inventarisatielijst worden toegevoegd met de plaats van bestemming en vervolgens moesten de kisten naar Lager Buyskade.

Vanaf 1942 werd Lager Buyskade ook gebruikt voor huishoudelijke goederen en was daarmee een ‘uitwijklocatie’ voor het Lager Argentinië aan de Oostelijke Handelskade. In Lager Argentinië waren zeventig Nederlandse arbeiders aangesteld om voornamelijk huishoudelijke goederen uit te sorteren. In 1944, toen de meeste Joden uit Amsterdam (en Nederland) al waren gedeporteerd, stelde men in Lager Buyskade dertig arbeiders aan voor het sorteren en verzenden van roofgoederen.

Er lag niet veel roofgoed op het Kadijksplein, en hier werden eigendommen van bankier Paul May, waaronder een gouden eetservies van Lodewijk Napoleon, opgeslagen. Vanaf medio 1943 werden goederen die in beslag genomen waren door de Sicherheitsdienst opgeslagen in de Vrijmetselaarsloge aan de Vondelstraat. Hier kwam vooral linnen, stoffen, porselein en kunstvoorwerpen uit de M-Aktion terecht. Die waren bestemd voor het Ostministerium.

M-Aktion
Onder de schuilnaam M-Aktion plunderde de Einsatzstab Reichsleiter Rosenberg” vanaf begin 1942 ongeveer 70.000 huizen van Franse, Belgische en Nederlandse Joden die of waren gevlucht of waren gedeporteerd. De kunstvoorwerpen uit hun huizen werden apart geïnventariseerd, gefotografeerd naar Duitsland verzonden.
Alfred Rosenberg, die in juli 1941 ook ‘Reichminister voor de bezette Oostelijke Gebieden’ werd, wilde de Duitse instellingen daar inrichten met geconfisqueerde meubels en andere voorwerpen. Gezinnen in Duitsland die door bombardementen hun bezittingen waren kwijtgeraakt profiteerden van de roofgoederen.

De Einsatzstab Reichsleiter Rosenberg opende verdere bijkantoren in Amsterdam, waaronder Stadtbüro Süd in de Euterpestraat, Stadtbüro Ost bij het Oosterpark en Stadtbüro Mitte op de Weteringschans. Elk Stadtbüro werd geleid door een ‘Kolonnenführer’, die een Rijksduitser was en met Nederlands personeel werkte. Vanuit deze locaties werd de organisatie van de M-Aktion geleid. De Nederlandse firma Puls plunderde de Joodse woningen, en uiteindelijk zorgde de Duitse firma Kühne & Nagel voor het transport naar Duitsland.

Activiteiten van de Sonderstab Musik
Precieze opdrachten voor de Sonderstab zijn tot op heden niet in de archieven gevonden. Vanaf 1941 zijn op inventarisatielijsten wel Joodse fabrikanten van muziekinstrumenten en Joodse verkopers van radio’s terug te vinden. Joodse ondernemingen werden of geliquideerd of geariseerd (door de aanstelling van een Verwalter). In augustus/september 1941 was dat al voor veel ondernemingen het geval, en in die periode kwam er ook een campagne tegen Joodse muziekagenten en Joodse grammofoonplatenproducenten. Zelfs grammofoonplaten in dansscholen werden onderzocht en wanneer nodig in beslag genomen. In verschillende archieven werden 7000 muziekstukken onderzocht en 150 in beslag genomen. Op 31 augustus 1942 werden er enkele kisten met muziekstukken naar het Amt Musik aan de Oranienburgerstraße in Berlijn gestuurd. In 1943 waren het ongeveer 150 kisten met muziekinstumenten, -literatuur, partituren en manuscripten.

In augustus 1943 werd de verzameling van Paul Cronheim, directeur van de Wagnervereniging, in beslag genomen en naar Rokin 116 gestuurd.

In april 1944 werd in Theater Carré de theaterbibliotheek van de Gebroeders Van Lier (Van Leer) in beslag genomen en in kisten verpakt. De bibliotheek, die in de kelder van Carré lag, bevatte een verzameling van Nederlandse podiumvoorstellingen, opera’s, operettes en zangvoorstellingen uit de achttiende en negentiende eeuw. In mei van dat jaar werd de volledige verzameling in 49 kisten verpakt en verstuurd. Onder de toekomstige ontvangers bevonden zich  het Amt Theater in Ratibor en ook Herbert Gerigks onderzoeksinstituut voor hooggeschoolde muziek in Schloß Langenau. De gehele verzameling kwam na de oorlog weer tevoorschijn.

Door de verslechterende militaire omstandigheden voor de bezetter moesten alle mannelijke medewerkers van de Einsatzstab zich melden bij de Wehrmacht in het voorjaar van 1944. Op 12 juli 1944 werd er door Schmidt-Stähler een afsluitend bericht over de M-Aktion gestuurd naar het hoofdkantoor in Berlijn. Daarin werd vermeld dat er in Nederland 29.000 huishoudens tussen maart 1942 en juni 1944 geplunderd waren. Maar nog later tijdens de bezetting, in 1944, werden er nog 155 kisten met aan muziek gerelateerde objecten verstuurd en daar kwamen nog vleugels en piano’s bij.

Na augustus 1944 kwam er in ieder geval in het versturen van ambtsberichten naar Berlijn een verandering. Deze stopten. Waarschijnlijk heeft dit te maken met de opwinding die ontstond op Dolle Dinsdag, 5 september 1944, toen leek alsof de geallieerden een snelle opmars zouden maken om geheel Nederland te bevrijden. Wel werden er tot aan het einde van de oorlog nog enkele transporten van roofgoederen georganiseerd, nu vanuit Enschede. Kort voor het einde van de bezetting werd de Einsatzstab in Nederland opgeheven. De allerlaatste goederen gingen vanaf de Vondelstraat met een vrachtwagen naar Duitsland. In de vrachtwagen zaten waardevolle meubelen uit de door de nazi’s gebruikte dienstwoningen in de Rubensstraat. Een vrachtwagen van het Duitse leger haalde in de allerlaatste minuten nog 20 tot 25 kisten op uit het Westelijke Entrepot.

Tien procent van de Amsterdammers was voor de bezetting Joods. Een gemiddelde Amsterdamse Jood was armer dan een gemiddelde Amsterdammer. Toch waren er ook Joodse gezinnen die tot de middenstand of de elite behoorden. In de vijf jaar dat de bezetting heeft geduurd is niet alleen 75% van de Joden uit Nederland vermoord, maar zijn ook talloze roerende en onroerende goederen ontvreemd, instellingen en bedrijven vernietigd door een allesoverheersende ideologie – het fascisme.

Na de oorlog, al tussen 1945 en 1947, werden de allereerste pogingen gedaan om tot teruggave of restitutie te komen. Soms met succes – zoals het religieuze zilver en de bibliotheek van de Portugese Synagoge – soms zonder succes waardoor zaken nog tot nu, 75 jaar na de oorlog, niet terug zijn waar ze horen. En dit artikel gaat over de georganiseerde roof, daarnaast waren er talloze ‘bewariërs’, die spullen in bewaring hadden genomen als men in onderduik ging of naar de kampen moest en die na de oorlog aan een hardnekkig geheugenverlies leden wanneer de eigenaren terug keerden.

 

 

 

bron:
Willem de Vries, Sonderstab Musik, Organisiere Plünderungen in Westeuropa 1940-45 (Köln 1998), 212-235.

gepubliceerd:
14 mei 2024

laatst bijgewerkt:
21 mei 2024