Ze gingen tijdens de bezetting op de grens van Huizen en Naarden wonen waar ze een huis huren, het “Hoge Nest” genaamd. Rebling woonde daar onder de naam Bos, Rebekka liet zich Van der Horst noemen. Het huis werd een vluchtplaats door een groot aantal joodse onderduikers, velen familieleden van Rebekka. Gedurende een groot deel van de oorlog waren er rond de vijftien mensen in huis. Rebling organiseerde de onderduik, de bonnen, het voedsel, alles.
Premie per arrestant
Op 10 juli 1944 sloeg het noodlot toe. Eddy (Eduard Gijsbertus) Moesbergen (Amsterdam, 26 juni 1902 – Wellington, NZ, 8 november 1980) was in 1943 een vooraanstaand lid van de jodenjagersorganisatie Colonne Henneicke. Daarna bleef hij actief voor de Sicherheitspolizei en had een tip gekregen over het Hoge Nest. Deze tip kreeg hij doordat hij mensen onder bedreiging van deportatie onder druk zette. Moesbergen ging naar Het Hoge Nest maar had geen idee wat hij er zou aantreffen. Hij had tevoren geen vervoer geregeld, en bleek uiteindelijk een vrachtwagen nodig te hebben.
Moesbergen had een groep maten bij zich, Nederlanders die voor de Sicherheitspolizei op jacht naar Joden gingen en daar, naast hun salaris, een premie per arrestant aan overhielden. Het tarief was in de laatste anderhalf jaar verhoogd van ƒ 7,50 tot ƒ 40,-. Het “Hoge Nest” leverde een toppremie op: er waren die dag veertien mensen aanwezig. Het duurde overigens twaalf uur voor die allemaal uit de diverse schuilplaatsen in het huis waren opgespoord. Pas ’s avonds om tien uur kwam de laatste uit een verborgen kast.
Onraad
In de loop van de dag waren nog twee Joodse onderduikers in de val gelopen. Janny Brilleslijper, de zus van Rebekka, had met haar toen vierjarige zoontje boodschappen gedaan. Ze zag, toen ze het Hoge Nest naderde, dat er iets mis was: er was een vaas voor het zolderraam weggehaald, het afgesproken teken van onraad. Janny wilde omkeren, maar haar zoontje was al vooruit gehuppeld en stond al voor de deur. Ze moest een gruwelijke afweging maken: ze koos voor haar zoontje en ging hem achterna. Bij de deur werd ze direct tegen de grond geslagen en gearresteerd.
Het lukte Rebling en Rebekka om de drie kinderen die in het huis woonden voor deportatie te behoeden: omdat zij halfjoods waren mochten zij, in afwachting van verder onderzoek, zolang bij de plaatselijke huisarts worden ondergebracht. Vandaar verdwenen ze direct in de onderduik. Twaalf bewoners van het Hoge Nest kwamen in de concentratiekampen terecht, de meesten zaten in de laatste trein die van Westerbork naar Auschwitz reed, op 3 september 1944, de trein waarin ook Anne Frank en haar familie zat. Van die twaalf zijn er vijf teruggekeerd, onder wie Reblings vrouw Rebecca en haar zus Janny.
Ontsnapt
Rebling zelf, die werd vastgehouden door de Sicherheitsdienst in de Amsterdamse Euterpestraat, heeft kunnen ontsnappen. Hij werd een keer in een soort arrestantenbus vervoerd en kon profiteren van de paniek die ontstond toen zijn schoonzuster zich op een bewaker liet vallen. Hij bleef voor de nazi’s onvindbaar.
Na de oorlog zijn Rebling en zijn vrouw herenigd – ze had Auschwitz en Bergen-Belsen overleefd. Rebling, die een overtuigd communist was, heeft enige jaren als muziekredacteur bij de communistische partijkrant De Waarheid gewerkt. Inmiddels was de Koude Oorlog uitgebroken en Rebling en zijn vrouw werden nergens meer uitgenodigd om op te treden vanwege hun communistische sympathieën. In 1952 is het echtpaar verhuisd naar Oost-Duitsland. Daar werd Rebling een vooraanstaand hoogleraar in de musicologie.
Het duurde tot oktober 2007 voordat Eberhard Rebling voor zijn verdiensten tijdens de 2e Wereldoorlog de Yad Vashem-onderscheiding kreeg. Rebling kreeg die uitgereikt door de Israëlische consul in Berlijn.
gepubliceerd:
3 mei 2016
laatst bijgewerkt:
4 februari 2025