De strijd om de Joodse kinderen

De strijd om de Joodse kinderen die in de oorlog tijdens de onderduik in een pleeggezin terecht kwamen, begon al voor het einde van de oorlog. In 1944 kwam er een groep verzetsmensen in Amsterdam bijeen om te discussiëren over wat er moet gebeuren met de kinderen die ze hadden ondergebracht.
Terug naar het gezin bleek vaak niet mogelijk doordat andere leden van het gezin vermoord waren. Terug naar overige familie? Of blijven waar ze zijn? En toen gingen andere motieven meespelen. Wat met de Joodse identiteit? Zwaar christelijke mensen willen graag deze kinderen helpen en hadden soms een band opgebouwd met de kinderen die ze verzorgden. De kinderen kregen dan vaak een christelijke opvoeding.

Al enkele dagen na het einde van de oorlog, op 8 mei 1945, werd in de Staatscourant het ‘Besluit Oorlogspleegkinderen’ gepubliceerd. Dit besluit, gemaakt buiten de democratische rechtsgang waarbij het parlement betrokken hoort te zijn, zorgde ervoor dat veel Joodse kinderen binnen de christelijke pleeggezinnen werden gehouden. De overgebleven Joodse gemeenschap wordt buitenspel gezet. De Joodse gemeenschap ging hier niet me akkoord. Op 1 juni 1945 werd de Joodse voogdijvereniging Le-Ezrath Ha-Jeled (Het kind ter Hulpe) opgericht.

Gezina van der Molen
Gezina van der Molen (Baflo, 20 januari 1892 – Aerdenhout, 9 oktober 1978) heeft in de oorlog veel gedaan om Joodse kinderen een veilig onderkomen te geven.
Over hun lot na de bezetting was ze op 1 juni 1945 glashelder in het dagblad Trouw: “Onze Joodse kinderen zijn Nederlandse kinderen. Wie de kwestie der oorlogspleegkinderen beschouwt als een zuiver Joodse aangelegenheid, stelt zich op hetzelfde racistische standpunt, waarop onze onderdrukkers stonden”. Ze beticht met deze uitspraak de Joodse gemeenschap van racisme.

Gezina van der Molen stond bekend als een moedig verzetsvrouw en een van de oprichters van de illegale verzetskrant Trouw. Ze was een autoriteit geworden.
Gezina kwam in aanraking met de lot van de Joodse kinderen toen ze in 1943 als gecommitteerde aanwezig was bij de examens op de Hervormde Kweekschool aan de Plantage Middenlaan, naast de crèche waar de kinderen uit de Hollandse Schouwburg werden ondergebracht.
Daar hoefde ze maar uit het raam te kijken om te zien wat er zich afspeelde. “Nu zie ik waarom God mij hierheen geleid heeft”, was haar reactie en onmiddellijk zette ze haar netwerk in om zoveel mogelijk kinderen bij niet-Joodse, voornamelijk christelijke, pleeggezinnen onder te brengen. Wat dat een vreemde keuze? Nee, want Joodse gezinnen liepen gevaar en voor veel christenen gold de opvang als naastenplicht. De eerste opdracht voor Gezina was het in veiligheid brengen van de kinderen, de rest kwam later wel.

Gezina realiseerde zich wel dat er na de oorlog hierdoor problemen zouden ontstaan. Al tijdens de oorlog stelde ze met een aantal juridisch geschoolde helpers een wettelijke regeling op voor het geval dat de weggevoerde ouders niet terug zouden komen. De belangen van de pleegouders werden in deze regeling centraal gesteld. Deze regeling bereikte het kabinet in ballingschap in Londen en kreeg de status van een noodwet.

De verantwoordelijkheid voor de Joodse kinderen werd in handen gelegd van een commissie uit het verzet. Deze commissie, de Rijkscommissie voor Oorlogspleegkinderen (OPK), werd op 8 mei 1945 ingesteld, drie dagen na het einde van de bezetting en Gezina werd de voorzitter.

De commissie bepaalde de gang van zaken. Ouders die wel uit de kampen terugkeerden werden niet tot hun kinderen toegelaten; pleegouders werden gewaarschuwd voor “ongewenste beïnvloeding” door Joodse instanties en de afwikkeling werd gezien als een Nederlandse en niet als een Joodse zaak.

De OPK bestond uit 25 leden. Elf van hen waren Joods, maar slechts zeven van hen werden door de Joodse gemeenschap als representatief gezien. De vier die hier buiten vielen waren zo geassimileerd dat ze zich nog nauwelijks als Joods profileerden. Er is veel onenigheid binnen de commissie. Daarbij was er één centrale vraag: Wat is het beste voor het Joodse kind.
Een van de invloedrijke leden, Mr. C.E. Lekkerkerker stelt dat de Joodse kinderen trauma’s zullen oplopen wanneer ze gescheiden worden van hun niet-Joodse pleegouders. Haar advies was om de kinderen te laten waar ze zijn.
De conflicten liepen zo hoog op dat de Joodse leden de commissie verlieten. Ze wilden verantwoording niet meer dragen voor de adviezen die de commissie aan de rechters uitbracht.
De Amsterdamse hoogleraar Isaac Kisch (Amsterdam, 23 november 1905 – Amsterdam, 29 juli 1980) stelde dat er bij de niet-Joodse leden van de commissie geen begrip bestaat voor de Joodse identiteit, “Ze kunnen niet bevatten dat mensen ook een Joodse identiteit kunnen hebben terwijl zij niet zionistisch of orthodox zijn.”

Gezina begreep de Joodse gemeenschap niet en de Joodse gemeenschap kon Gezina’s motieven niet begrijpen. Er kwamen confronterende vragen, zoals de vraag van een opperrabbijn die luidde: “Waarom mogen Joodse kinderen niet weten dat ze Joods zijn?”
Gezina had Joodse kinderen in de oorlog als haar naasten gezien en ze begreep niet waarom de Joodse gemeenschap niet inzag dat ze in haar ogen nog steeds het beste met de kinderen voor had. Een toenadering is er niet gekomen tijdens het leven van Gezina. In 1998 heeft Yad Vashem haar voor haar werk tijdens de oorlog postuum erkend als ‘een rechtvaardige onder de volkeren’.

Wat is het beste voor het kind?
De commissie streeft vaak naar een algemeen toepasbare oplossing. Elk geval is anders.
Hans Keilson (Bad Freienwalde, 12 december 1909 – Hilversum, 31 mei 2011), een uit Duitsland gevluchte Joodse arts, en jaren later onderzoeker naar de psychische ontwikkeling van getraumatiseerde kinderen, stelde: “Als je de levensloop van een kind bekijkt, dan weet je dat er nog een ontwikkeling volgt, dat er identiteit- en loyaliteitsconflicten komen en dat de hele confrontatie met de geschiedenis en met het lot van de ouders eenmaal actueel wordt. Dus zo absoluut te stellen: de kinderen daar te laten waar ze zijn, is uit psychologisch opzicht een gewaagde stelling geweest.”

Le-Ezrath ha-Jeled (Het kind ter hulpe)
Le-Ezrath ha-Jeled werd opgericht op 30 augustus 1945 met het doel om de Joodse oorlogspleegkinderen te verzorgen in een Joodse omgeving. Het bestuur werd gevormd door (vooraanstaande) leden van de Joodse gemeenschap.
De oprichting van deze organisatie was het antwoord op de onvrede over de OPK. De spanningen binnen de OPK liepen al vaak hoog op, de spanningen tussen beide organisaties waren nog erger.

 

 

bron:
Kuijk, Jan, Gezina van der Molen, per saldo toch ‘een formidabele vrouw‘, Dagblad Trouw, 21 oktober 2006.
Moei, Janneke de, Het verhaal van Marion van Straten [10-15], Ridderkerk 2006

gepubliceerd:
28 april 2016

laatst bijgewerkt:
31 januari 2025