door Ruben Vis
Op de gravure uit 1781 worden de Portugese (rechts) en de twee Hoogduitse synagogen (links) getoond, tijdens het Feest der Loofhutten, te Amsterdam. De soekot zijn duidelijk op straat geplaatst, zichtbaar. Vijftien jaar later, in 1796, vaardigt het gemeentebestuur van Amsterdam een verbod uit op het op straat of stoep plaatsen van loofhutten. Ook religieuze kledij mag niet meer op straat zichtbaar worden gedragen (bericht uit Ommelander Courant 16 september 1796). Het is de vraag of de voorschriften ook daadwerkelijk werden gehandhaafd.
Zo’n negentig jaar later, op een tekening van de Jodenbreestraat uit 1889 is de loofhut op straat (links) gewoon zichtbaar.
Op 2 september 1796 bepaalde de Nationale Vergadering dat Joden in Nederland voortaan dezelfde rechten bezaten als de andere Bataafse burgers: „geen Jood zal worden uitgeslooten van eenige rechten of voordeelen die aan het Bataafsch Burgerregt verknocht zyn.” Het verbod van de gemeenteraad van Amsterdam is minder dan twee weken na het besluit van de Nationale Vergadering uitgevaardigd. Voor de wet gelijk, maar daarmee waren alle ongelijke behandelingen niet in één pennenstreek voorbij.
De nieuwe landswet maakte het mogelijk dat Herman Bromet en Hartog de Hartog Lémon op 31 augustus 1797 zitting konden nemen in de Nationale Vergadering, daarmee was Nederland het eerste land in Europa waar Joden in een landelijke volksvertegenwoordiging lid konden worden.
Bron:
artikel door Ruben Vis
“BATAAFSCH GEMENEBEST”. “Ommelander courant”. Hoogkerk, 1796/09/16 00:00:00, p. 2. Geraadpleegd op Delpher op 17-10-2019, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010214881:mpeg21:p002
illustraties:
Collectie Ruben Vis
laatst bijgewerkt:
17 oktober 2019