door Aaldrik Hermans
Juda van Embden en Betje (Betsy) Goudsmit trouwen in 1909 en wonen aan de Lijnbaansgracht 34hs in Amsterdam.1 Juda is handelsbediende en Betje is ‘houdster van een huis van verkoop met recht van wederkoop’ ook wel een Bank van Lening genoemd.2 De zaken lopen goed en er is een dagmeisjes ter ondersteuning van het huishouden. Ze krijgen drie kinderen: Jacob, die Jaap genoemd wordt en de tweeling Schoontje en Naatje (*1911) die Lilly en Jopie genoemd worden. Rond 1910 begint Juda een eigen werkplaats aan huis voor leerproducten en matrassen. Voor zijn vrouw vraagt hij in 1911 een vergunning aan voor een ‘Particuliere bank van lening’.
Tijdens de oorlog worden Lilly’s ouders in april 1943 naar Westerbork afgevoerd. Hier wordt nog geprobeerd om Juda en zijn vrouw naar Vught overgeplaatst te krijgen, omdat hij een bekwaam vakman is in het maken van matrassen, schoenen en leerbewerking en op de Westerbork cartotheekkaart voor Betje staat vermeld dat ze een ‘bekwaam machinestrijkster’ is.3 Terwijl dit verzoek tot overplaatsing loopt worden Juda en zijn vrouw op transport gesteld naar Auschwitz. Hier worden ze direct bij aankomst vermoord.
De kinderen Jaap en zijn tweelingzusjes Schoontje en Naatje leiden tot de Tweede Wereldoorlog een onbezorgd bestaan. Broer Jaap is leraar wiskunde, Schoontje is kleuterjuf en Naatje werkt op kantoor.
Wanneer het oorlog wordt besluiten de tweelingzussen onder te duiken. Jaap neemt het gewaagde besluit om zich te melden voor de Arbeitseinsatz in Duitsland. Een Jood kon maar beter in het hol van de leeuw gaan zitten, was zijn overtuiging. Hij overleeft hierdoor de oorlog.4
Dochter Schoontje van Embden
Schoontje is voor haar huwelijk werkzaam als kleuterjuf op de ‘Joodsche Kleuterschool’ aan de Rapenburgerstraat. Deze school wordt rond 1852 als Fröbelschool opgericht in een pand op nummer 52. In deze voornamelijk joodse wijk was hieraan grote behoefte. De school wordt van oudsher gezamenlijk gefinancierd door de Joodse gemeente èn de gemeente Amsterdam.
Het gebouw heeft centrale verwarming en de klassen hebben vrolijk beschilderde muren, versierd met kinderplaten. Bij de kleintjes staan er planten en vaasjes met bloemen op de bankjes. Alleen de naam is nog ouderwets: ‘Bewaarschool voor Nederlands Israëlitisch Minvermogenden’, in de volksmond de ‘duizend kinderen school’ genoemd. ‘Hoewel de school in werkelijkheid nimmer duizend kinderen heeft geherbergd, hoeft het geen verwondering te wekken, dat de volksmond haar die naam gaf. Vooral ’s-Morgens bij het ingaan en in de namiddag bij het uitgaan der school wemelden Rapenburgerstraat en omgeving van grut, mèt of zonder moeders. Zij versperden het verkeer, zodat lijn 7 zeer langzaam en luid tingelend zijn weg vervolgen kon.’5
Tegenwoordig heet het de Fröbel- of “Voorbereidende” school. De school wordt ook al lang niet meer alleen bezocht door de minvermogenden, maar ook door beter gesitueerden. Het schoolgeld wordt –zoals de stichters bepaalden- nooit verhoogd. De financieel beter gestelde ouders, die meer dan 10 cent willen betalen, kunnen dit bij wijze van gift doen. Eind 1929 wordt de schoolnaam veranderd in ‘Eerste Joodse kleuterschool’. Ten tijde dat Schoontje er werkt is Betje Sohlberg er schoolhoofd.6
De school kent twee groepen: van 0-3 en van 4-6 jaar. Tijdens de middagpauze blijven de kinderen over, zodat de ouders op hun werk kunnen blijven.7 In haar reclame uitingen valt te lezen dat de school ‘maatschappelijk- en godsdienst onderwijs combineert, waarbij het Joodse gevoel bij het kind versterkt wordt. Doordat op Sabbath en Feestdagen de school gesloten is, kunnen de leerlingen zonder zorgen deze dagen rustig vieren.’8 In de tijd dat Schoontje er werkt telt de school zo’n 500 leerlingen.
In januari 1937 trouwt Lilly met de journalist Gerzon Kreveld, die op dat moment voor het Vrije Volk werkt. Gerzon was tijdens de crisisjaren werkloos geworden. In juli 1936 besluit hij zijn geluk te proberen in Spanje, waar hij vroeger met vrienden wel eens was geweest. Als onverwachts de Spaanse Burgeroorlog uitbreekt zit hij vast in San Sebastian. Hij weet te ontsnappen naar St. Jean de Luz. Hier begint hij artikelen over de burgeroorlog te schrijven aan de redacties van verschillende Nederlandse kranten.9 Vanaf dat moment wordt hij hun oorlogsverslaggever. Gerzon vertrekt naar het door Franco belegerde Madrid. Hij huurt een kamer in het centrum van de stad. Zijn stukken belt hij per telefoon door aan de redacties.10 Begin 1937 keer Gerzon terug naar Nederland om lezingen te geven en fondsen te werven voor de strijd tegen de fascisten. Hij trouwt met Lilly en samen vertrekken ze in mei 1937 naar Madrid. Samen maken ze hier in november 1938 de fascistische bombardementen op Madrid mee. Daarna keren ze terug naar Nederland.
Gerzon en Lilly behoorden tot die kleine groep mensen die als ‘oud-Spanjestrijders’ uit de eerste hand wisten tot welke gruweldaden de fascisten in staat waren. In die zin waren ze beter dan wie ook in Nederland voorbereid op wat komen ging.
Na terugkeer in Amsterdam pakt Gerzon zijn oude beroep van gymnastiekdocent weer op. Tot maart 1941 geeft hij Gymnastiek en Spaans aan de HBS aan de Stadstimmertuinen. Daarna wordt hij –vanwege de bezetter- in maart 1941 ontslagen. Als leraar blijft hij privélessen Spaans geven.11
In mei 1942 wordt hun zoontje Jo geboren.12 Niet lang daarna wordt Lilly gearresteerd en afgevoerd naar de Hollandsche Schouwburg. Ze wordt net binnen gevoerd op het moment dat er een groepje kantoormeisjes naar beneden komt. Lilly vertelt later dat ze direct haar koffertje neerzet en zonder een seconde te aarzelen met de kantoormeisjes mee naar buiten loopt. Met geld dat ze altijd in haar schoen bewaart stapt ze op de eerste de beste tram die voorbij komt.13 Daarna wordt ze nogmaals gearresteerd; nu met haar tweelingzus….
De Amsterdamse horecaondernemer Geurt Maters beschrijft dit na de oorlog in een verslag dat hij voor het NIOD maakt. Hij kent de levenslustige meisjes Van Embden al jaren, omdat het vriendinnen van zijn dochter Lies zijn. De meisjes Van Embden staan op een dag onverwacht in zijn café. ‘Op een middag, kwamen twee Joodse meisjes binnen (tweelingen), het waren de gezusters Van Embden en vriendinnen van ons. Op transport naar Westerbork waren zij uit de rijdende trein gesprongen en moesten onderdak hebben. Zij zijn enige dagen bij ons geweest en mijn vrouw is naar hun huis aan de Vechtstraat geweest en heeft alle mogelijke bruikbare kleding om haar lichaam gebonden. Terwijl zij op de fiets naar huis reed, kwam zij haar vader tegen en die zei tegen zijn vrouw: “Ik weet niet wat dat kind scheelt, maar zij is zo dik, dat is vast niet goed met haar.” Nadat wij een adres in Laren hadden gevonden, brachten wij hen op een zondagmorgen er naartoe. Opeens zagen wij in de verte een legerwagen met Duitsers naderen –wij van de fiets en één fiets omkeren, alsof we een lekke band hadden, omdat één van hen een uitgesproken Joods uiterlijk had.’
Om Lilly te helpen doet dochter Lies Maters in juli 1943 aangifte van vermissing van haar persoonsbewijs. In werkelijkheid wordt het PB aangepast, zodat haar vriendin een PB heeft zonder J(ood) stempel. De pasfoto wordt vervangen en het stempel bijgewerkt.14
De familie Maters brengt de zusjes Lilly en Jopie naar mejuffrouw Stork in Laren. Marretje Alijda Stork is de eigenaresse en hoofdbewoonster van de Engweg 15 en werkt als lerares op een huishoudschool. Ze is de dochter van de Amsterdamse vastgoedman Hendrik Stork, die vanuit de NV Roza in eigen beheer huizen bouwt in de Concertgebouwbuurt.15 Marretje groeit met haar broer en zussen op in Amsterdam. In 1924 verhuist ze voor haar nieuwe werkkring naar Laren.16 Tijdens de oorlog herbergt ze verschillende Joodse Nederlanders.
Henri Stork: ‘Tante Marie stond in de familie bekend als behoorlijk links. Zij zag de goede dingen van het Marxisme, las de Groene Amsterdammer en was wars van geloof. Ze was een bijzonder mens met een groot rechtvaardigheidsgevoel. Tante Marie had vanuit Amsterdam veel Joodse vrienden. Ze was erg kunstzinnig (musici van het Concertgebouw, maar ook schilders waaronder de Bergense Germ de Jong kwamen er op visite).
Aan de Engweg had ze een behoorlijk huis met voldoende plek. Beneden was een kamer en suite met aan de voorzijde de huiskamer en aan de achterzijde de eetkamer. In deze eetkamer was een luik in de vloer waar iedereen indook als er onraad was.’ 17
Op een vervalst persoonsbewijs (op naam van Lies Maters) zit Lilly samen met haar zoontje Jo op de Engweg ondergedoken.18
José Kreveld, de latere weduwe van kleine Jo, herinnert zich dat er in het gezin een witz was die terugvoerde op deze onderduikperiode. ‘Als er thuis kip gegeten werd, dan riep iedereen “Dag kippetje!” Met dit vreemde zinnetje werd Jo als klein onderduikventje altijd begroet door een uiterst vreemde huisgenoot op de Engweg’.19
De vader van Jo, Gerzon, duikt onder in Bunschoten, samen met zijn neef Alex de Zoete.
De zusjes Jopie en Lilly beschikten over de allerbeste (nieuwe/lege) persoonsbewijzen (PB’s). Lilly op naam van Dina Petronella Zondervan en Jopie op naam van Helena Jacoba Geertruida Willems. Ook hun echtgenoten hebben gloednieuwe PB’s.20
Het probleem met vervalste documenten was, dat men bij aanhouding (en eventuele twijfel) nogal eens het Persoonsbewijs controleerde op de stamkaart in het Bevolkingsregister. Op die manier kon men op eenvoudige wijze controleren of de PB vervalst was. Het kwam maar weinig voor dat er ook een valse cartotheekkaart in het bevolkingsregister werd geplaatst. Meestal werd zoveel moeite alleen gedaan voor verzetsstrijders. In dit geval gebeurde het ook voor Jopie en haar echtgenoot. Onduidelijk is waarom dit niet ook bij Lilly en Gerzon gebeurde. Het grote verschil was dan ook dat Lilly en haar gezin moesten onderduiken en dat haar zus en echtgenoot zich vrij konden bewegen in Blaricum, waar ze op de Holleweg 1 woonden. Enigszins vermakelijk is hierbij dat zelfs de lokale verblijfsvergunning door NSB-burgemeester Knipscheer wordt afgetekend en deze man stond in de buurt toch bekend als een echte Jodenjager.
Ook blijft het een raadsel waarom Lilly bij haar arrestatie op de Engweg het minder goede PB gebruikte van Lies Maters. Misschien had ze op het moment van de inval het verkeerde PB op zak? En/of wilde ze zo snel mogelijk de overvalwagen in, in de hoop dat haar zoontje Jo niet onder de vloer ontdekt werd?
Er zaten echter nog meer onderduikers bij Marie Stork aan de Engweg. Laren was in die jaren nog een echt boerendorp. De huizen waren vaak groot en het was gebruikelijk dat er verschillende families op één adres woonden. Naast Lilly en Jo treffen we er ook de onderduikers Lilly Adler en de Joodse buren De Leeuw, die hun huis hadden moeten verlaten voor een NSB’er. De lijst is bij lange na niet compleet. Bij de familie Stork herinnert men zich de na-oorlogse VIP-uitnodigingen voor theater Carré. Onbekend is wie er uit de directie hier ondergedoken heeft gezeten. Lieseth de Raaff, de huidige bewoonster van de Engweg 15, vertelde van een meneer Cohen uit Amsterdam die ooit eens langsgekomen was. Hij vertelde dat hij hier ondergedoken gezeten had. Lieseth: ‘Hij herkende de plavuizen in de gang en de tegels bij de haard. Ook vertelde hij dat er achter in de tuin een schaapskooi was. Bij onraad konden de onderduikers hier ‘onderduiken’.21
Lily Erna Adler
Lilly is de dochter van de Amsterdamse diamantslijper Julius Adler. Ze is 47 jaar als de oorlog begint en werkt als dienstbode in het Gooi. Eerst op de Hein Keverweg 3 in Laren bij chef de casino Beumer en vanaf oktober 1940 in Blaricum op Mosselweg 2 bij de 73-jarige weduwe Alberdingk Thijm en haar dochter Joanna Alberdingk Thijm. Na het overlijden van haar werkgeefster in februari 1941 vertrekt Lilly in oktober 1941 naar Singel 4 in Blaricum waar ze een kamer huurt. Wanneer de Duitse bezetter Joden dwingt om naar Amsterdam te verhuizen schrijft ze zich in op Roompotstraat 14-II.22 In werkelijkheid duikt ze onder bij Marretje Stork aan de Engweg.
Joseph de Leeuw
Joseph is Amsterdams zakenman. Hij heeft enkele agenturen van grote merken en samen met zijn vrouw Hendrika heeft hij een buitenhuis aan de Engweg 4. Tijdens de oorlog duiken ze onder bij buurvrouw Stork. Echter, in november 1943 wordt Hendrika ernstig ziek. Ze ondergaat een operatie in het St. Janziekenhuis. Bijna 76 jaar later verklaart de 99-jarige Betty Polak dat haar schoonvader Joseph de Leeuw fel tegen zijn arrestatie protesteert, omdat zijn vrouw net geopereerd is. De Jodenjagers nemen Joseph mee naar het ziekenhuis, dat midden in het dorp ligt. Ter plekke besluiten ze om –tegen de wens van de artsen in- ook Hendrika de Leeuw-Appel te arresteren en mee te nemen naar Rotterdam.
Op haar ziekenhuiskamer probeert Hendrika haar man te overreden om via het raam te ontsnappen. Joseph springt vanaf de derde verdieping van het ziekenhuis naar beneden. Hij breekt z’n benen.23 Ondanks deze kwetsuren worden beiden toch ingeladen en afgevoerd naar het Huis van Bewaring in Rotterdam. Enkele dagen later blijkt de medische situatie onhoudbaar en worden ze alsnog overgebracht naar het Zuiderziekenhuis, waar ze verder verpleegd worden. Ruim drie maanden later, op 1 maart 1944 worden Joseph en Hendrika naar Westerbork afgevoerd. Twee dagen later volgt hun deportatie naar Auschwitz, waar ze direct vermoord worden.24
Wat gebeurde er die dag precies? Op 15 november 1943 blijkt het mis te zijn. Drie Jodenjagers van de Rotterdamse recherche, groep 10 hebben in Rotterdam tips gekregen dat er Joden ondergedoken zitten op Drift 27 en Engweg 15. Op beide adressen doen ze een inval, zonder daarbij geweld te schuwen. Er worden die dag tenminste 10 Joodse Nederlanders gearresteerd en afgevoerd.
José Kreveld, de weduwe van Jonas vertelt in november 2020 dat haar echtgenoot als klein ventje tijdens de inval onder een vloerplank werd verstopt. Later hoorde hij van z’n moeder dat de politielaarzen over hem heengelopen waren. Jonas werd tijdens de oorlog wonderwel nooit gearresteerd.
In het politie dag- en nachtrapport van die dag valt te lezen: ‘…..Omstreeks 15.30 uur worden in de tuin van perceel Engweg 15 alhier, bewoond door Mej. M.M.A. Stork, respectievelijk 7- en 3 schoten uit hun dienstrevolver gelost op uit de woning vluchtende joden. Aan de sommatie te blijven staan, werd geen gevolg gegeven. Door één der schoten werd de tuinman P. Lenselink, oud 61 jaar, wonend te Eemnes, in den rechter onderarm niet ernstig getroffen (kantlijn: arrestatie van joden. Verwonding van Ariër door revolverschot). De joden zijn niet ontvlucht (De Leeuw v.d. Engweg 4). Mej. Stork en haar dienstbode zijn gearresteerd…’25, 26
Uit het politie dag- en nachtrapport valt op te maken dat de Rotterdamse Jodenjagers niet de moeite nemen om zich eerst bij de lokale politie te melden. Achteraf, nadat z’n team zich weer in Rotterdam gemeld had, neemt hun baas, kapitein Jacob Breugem, contact op met de Larense politie met het bericht dat zijn opperwachtmeesters Tol en Picard twee huizen in Laren waren binnengevallen op zoek naar Joden.28 Breugem meldt niet dat zijn medewerkers die dag ook de net geopereerde mevrouw Hendrika de Leeuw-Appel arresteren.
De Jodenjagers van Groep X
Op 15 november 1943 Philippus Pikaar en majoor Jacob Tol en wachtmeester Dirk Winkelman zijn verantwoordelijk voor de invallen.29 Rechercheur Philippus Pikaar werd, terwijl hij vanaf zijn woning aan de Burgemeester Baumannlaan in Overschie op weg naar het bureau, op de West Sidelinge door onbekende dader(s) van zijn fiets geschoten. Pikaar was op 1april 1940 in Overschie als agent aangesteld. Daarvoor had hij ruim twintig (jaar als gemeenteveldwachter in ’s-Gravenzande dienst gedaan. Op 22 september 1941 werd hij overgeplaatst naar de ID.30 Van Pikaar was binnen de dienst bekent dat hij met regelmaat arrestanten ernstig aftuigde.
In het dossier van Jacob Tol staat vermeld dat hij waarschijnlijk een van de ijverigste leden van Groep X geweest is. Dit blijkt o.a. uit het door Tol bijgehouden register. In het tijdvak 24 september 1941 en 15 november 1943 blijkt Tol 323 mensen gearresteerd te hebben, waarvan 234 Joden en Jodenbegunstigers (bij 178 namen was een J vermeld). 31
Tol was in september 1941 bij de ID geplaatst. Hij vermoedde zelf dat dit gebeurd was, omdat hij in februari 1941 lid van de NSB geworden was. Het eerste jaar zat hij bij de Documentatiedienst, waar zijn werkzaamheden bestonden uit het instellen van antecedentenonderzoeken. Daarna werd hij tot september 1943 door Breugem bij de afdeling geplaatst, die speciaal met jodenzaken belast was. Daar kreeg Tol de onderzoeken betreffende Joden, die ondergedoken waren en over wie anonieme of andere mededelingen waren binnengekomen. Na de bevrijding kon Tol geen namen van Joden of collega’s herinneren, maar nadat hij enkele bewijsstukken onder ogen kreeg, kwam zijn geheugen gedeeltelijk terug. Omdat op Tol nimmer een aanslag gepleegd was, meende hij daarom te mogen zeggen, dat de illegaliteit in hem niet een gevaarlijke man had gezien. Hij verklaarde verder nog dat hij de enige politiebeambte van de voormalige Rotterdamse politieke dienst was, die reeds voor de Duitse capitulatie oneervol uit de Nederlandse politiedienst ontslagen was.
Om tot een betere organisatie te komen, was de politie van Rotterdam verdeeld in een aantal groepen, elk met een eigen werkgebied. Zo waren er bijvoorbeeld groepen die tot taak hadden economische delicten en zedenmisdrijven te behandelen. ‘Groep X’ was een politieke dienst, waarin vrijwel uitsluitend NSB’ers zaten, die hun werk verrichtten voor de Sicherheitsdienst (SD).
Binnen de Rotterdamse politie was ‘Groep X’ (ook wel ‘Groep 10’) zeer berucht. De illegaliteit vond dat hier ingegrepen moest worden. In oktober 1944 kreeg de Haagse knokploeg de opdracht, de hoofdwachtmeester van de Staatspolitie, voormalig lid van het beruchte Fahndungskommando, Maarten F., te liquideren.
F., die werkzaam was op het Haagsche Veer, kwam na de reorganisatie van het politiewezen in mei 1941 terecht in ‘Groep X’.
Tijdens de bezetting hield de Nederlandse politie zich niet alleen bezig met de ordehandhaving en de bestrijding van de criminaliteit, maar was zij meer en meer het verlengstuk geworden van de bezetter. Zij was mede het hulporgaan geworden van de ‘Sicherheitspolizei und SD’ (of, zoals men meestal zegt: SD). De cijfers spreken wat dit betreft boekdelen. Van de 2830 arrestanten van de Sicherheitspolizei in december 1941, werd het merendeel gearresteerd door Nederlandse politiemannen en niet door de SD. We kunnen in dit opzicht dan ook spreken van collaboratie. Begin 1943 volgde de gelijkschakeling van de politie en werd het gehele politieapparaat ‘Staatspolitie’.
Politieonderdelen zoals ‘Groep X’, die zich vrijwel uitsluitend bezighielden met het opsporen van onderduikers, waren ook in andere grote steden zoals in Den Haag (de Documentatiedienst), Utrecht (de zogenaamde Centrale Controle) en Amsterdam actief. In de loop van de oorlog werden deze groepen aangevuld met meest jonge mannen die de op nationaalsocialistische leest geschoeide politieopleiding in Schalkhaar hadden gevolgd.
Hoe gehaat groepen zoals ‘Groep X’ onder de bevolking – en in het bijzonder bij de illegaliteit – waren, bleek in Rotterdam. Hier werd op de chef van ‘Groep X’, Jacob Breugem, reeds op 4 mei 1942 een aanslag gepleegd, die hij echter op wonderbaarlijke wijze overleefde. Een paar jaar later opende de illegaliteit een klopjacht op deze inmiddels berucht geworden groep. De knokploegen van ‘Paul’ (Samuel Esmeyer) en ‘Wen’ (Marinus van der Stoep) schoten drie leden van ‘Groep X’ neer, van wie er twee direct het leven lieten. Een belangrijk gevolg van deze actie was dat de activiteiten van deze kleine bende, vervuld van een afschuwelijke haat tegen al wat tegen het Duitse systeem was gericht, voorlopig op een lager pitje kwamen te staan. In september 1944 werd ‘Groep X’ opgeheven en werden de medewerkers verdeeld over de overige groepen.
Het verhoor in Rotterdam
De Larense arrestanten worden ondergebracht in het Huis van Bewaring in Rotterdam. Schoontje, die een vervalst PB heeft op naam van Lies Maters, bekent dat ze eigenlijk Naatje van Embden heette. Met haar tweelingzus Naatje had ze ooit afgesproken dat als ze ooit gepakt zou worden, dat ze dat zou zeggen dat ze Naatje was. Hierdoor zouden ze niet op de idee gebracht worden om naar haar kleine Jonas te gaan zoeken.
Wanneer Schoontje van Embden haar arrestantenkaart moet ondertekenen, tekent ze netjes met E.A.H. Maters (de naam op haar vervalste PB). Tijdens de fouillering wordt genoteerd: horloge, tas met inhoud, distributie (adm.) en 57 cent. Als adres waar haar spullen naartoe gestuurd moeten worden geeft ze haar vroegere ouderlijk huis op aan de Lijnbaansgracht 34-1. Haar ouders zijn dan al lang gedeporteerd.
Het was Schoontje tijdens het verhoor niet gelukt om de juiste geboortedatum van Lies Maters te noemen en om de juiste voornamen te reproduceren…Elisabeth Antje (moest Aaltje zijn) Hendrika (moest Hommina zijn). Nadat duidelijk was dat Schoontje ‘Naatje’ was, werd ze op 10 december 1943 samen met de andere Joodse arrestanten uit Laren op transport gesteld.
Volgens het formulier van opname en ontslag is ze ‘vóór Gouda uit de trein gesprongen tijdens een toiletbezoek en sindsdien spoorloos’. Als reden van aanhouding staat vermeld: ‘Overtreding verordening R.C.’ (Rijkscommissaris, het ophouden in een gebied dat niet voor joden bedoeld is).
Kamp Vught
Omdat ze joden verborgen hadden (‘Jodenbegunstiging’) wordt Marretje Stork , samen met ‘pensionhoudster’ Phine Simonis van de Drift op 17 december 1943 afgevoerd naar kamp Vught. Marretje onder gevangene nummer 0683, Phine onder nr. 0681. In kamp Vught worden ze ingedeeld bij het buitencommando ’s-Hertogenbosch. Marretje wordt er ziek en mag op 20 juni 1944 naar huis. Phine Simonis wordt later doorgevoerd naar Ravensbrück, waar ze begin februari 1945 omkomt.
De transportdienst in Rotterdam
De Rotterdamse politie beschikte over een speciale Transportdienst voor het overbrengen en/of afvoeren van arrestanten. ‘Om 05.30 werden de volgende personen door de Transportdienst overgenomen van het gevangeniswezen, ….die naar het kamp te Westerbork gebracht moeten worden. Zij worden overgebracht door Kusters, van Ommeren, Meijer, Weger, inspecteur Hoogendijk en de politieassistenten De Beer en Grondelle’. (In de kantlijn) Bij dit transport is N.v. Embden kort na het vertrek uit Rotterdam uit de trein gesprongen en voorhands niet teruggevonden toen zij onder toezicht van O. Kusters naar de w.c. ging…’.
Nadat de ervaren treinspringster Schoontje –ruim drie weken later- weer terug is in Laren, kan ze niet terug naar de Engweg. Haar ‘huisbaas’ Marretje Stork zit dan nog in het Huis van Bewaring in Rotterdam. Ze besluit naar de Holleweg in Blaricum te gaan, waar haar tweelingzus Naatje met echtgenoot op perfect vervalste papieren wonen bij mejuffrouw H.P. Schippers. De NSB-burgemeester en fanatiek jodenjager Knipscheer had deze twee Joden –zonder dat hij het in de gaten had- van papieren voorzien. Bij Naatje kan Schoontje haar kleine mannetje weer in de armen sluiten. Naatje was direct nadat ze van de inval hoorde, naar de Engweg gegaan om haar kleine neefje Jonas te redden. Met z’n vijven blijven ze hier tot aan het einde van de oorlog wonen. Wanneer de oorlog voorbij is keert Schoontje terug naar de Engweg. Daar ontmoet ze haar echtgenoot weer. Ze blijven er nog ruim een jaar wonen, voordat ze in februari 1947 verhuizen naar de Singel 14 in Blaricum. Het huwelijk van Schoontje en Gerzon houdt geen stand. In 1950 wordt de scheiding uitgesproken.
Ver na de oorlog komt Jo van Embden tijdens een reünie van de Gooische School een oud klasgenoot tegen die een neefje blijkt te zijn van zijn onderduik ’tante Marie’ Stork.
Henri Stork: ’We kregen het over zijn onderduik op de Engweg. Jo(op) vond dat hij zijn leven te danken had aan tante Marie en hij wilde iets doen, maar wist niet wat. Tante Marie was toen al lang overleden en wij bedachten dat een bezoek aan het museum van kamp Vught misschien iets was en om bloemen te leggen bij het monument. Het was een beladen bezoek en ik weet niet hoe Joop dat heeft ervaren. Helaas is hij niet zo heel lang daarna overleden en heb ik daar nooit meer met hem over kunnen praten. Al met al was mijn “tante Marie”, zoals ze altijd genoemd werd, een bijzonder mens. Zeer karaktervol en eigengereid, iemand waar je niet zo maar omheen kon. Over de mensen die bij haar waren ondergedoken werd niet veel gesproken. Ik denk dat het onderwerp te pijnlijk was nadat zij waren afgevoerd en omgebracht. Wel ging mijn tante ieder jaar naar een bijeenkomst in Vught (ik denk met een vriendin Klazien Hoek). Later is ze nog naar Israël gereisd om mensen op te zoeken die bij haar de oorlog hebben overleefd.’
bronnen:
De Larense onderduikster Schoontje van Embden, geschreven door Aaldrik Hermans (januari 2021), overgenomen met vriendelijke toestemming van Aaldrik Herman (email 10 januari 2021)
1 Juda van Embden (Amsterdam, 21 april 1875 – Sobibor 7 mei 1943) en Betje Goudsmit (Amsterdam, 9 maart 1881 – Sobibor, 7 mei 1943). Kinderen Jacob van Embden (1910)
2 www.wiewaswie.nl/Huwelijksakte Juda van Embden x Betje Goudsmit dd. 2 juni 1909
3 Arolson cartotheekkaart Juda van Embden
4 Zo vertelt Lex Bolle over zijn oom Jaap van Embden (Amsterdam, 30 oktober 1910)
5 Nieuw Israelietisch Weekblad, 16 december 1960, A. Perath-de Jong, Herinneringen aan de school der duizend kinderen
6 www.joodsmonument.nl/Betje Sohlberg (Amterdam, 24 december 1896 – Sobibor 23 juli 1943)
7 Nieuw Israelietisch Weekblad, 25 oktober 1929, Ingezonden stukken
8 Centraal Blad voor de Israelieten in Nederland, 30-3-1939, Een nuttig boekje, Het Joods bijzonder onderwijs.
9 Het Volk, Een Hollander ooggetuige van de strijd in Spanje, 25-7-1936 en Nieuwsblad van het Noorden, Ooggetuigenverslag van den bloedigen strijd in Spanje, dd. 28 juli 1936.
10 www.spanjestrijders.nl/ bio Kreveld, Gerzon, Nederlandse vrijwilligers in de Spaanse Burgeroorlog.
11 Inv.nr. 182 Joodsche Raad voor Amsterdam ( NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies ) inv. nr. 167 Lijsten van scholen, in gebruik voor het onderwijs aan Joodse leerlingen (soms met de hieraan verbonden leerkrachten), september 1942 – september 1943, Gerzons naam komt voor op een overzicht van de namen van leerkrachten verbonden aan Joodse scholen voor uitgebreid Lager Onderwijs zijn gevestigd.
12 Joodsche Weekblad, 8 mei 1942
13 Email Michael Kreveld dd. 22 november 2020
14 Politie dag- en nachtrapporten Amsterdam, dd. 5 juli 1943
15 Marretje Alijda Stork (Amsterdam 4 juli 1890) is de oudste dochter van Hendrikus Adrianus Stork (Loenen, 6 mei 1865 – Amsterdam 5 mei 1932) en Johanna Elisabeth Meijers (Amsterdam, 3 juni 1865 – Amsterdam, 15 september 1940).
16 www.gooienvechthistorisch.nl/Marretje Alijda Stork verhuist op 6 april 1933 van de Oud-Blaricummerweg 10 naar Utrecht.
17 Henri Stork, telefonisch interview 22 december 2020.
18 Gemeentearchief Amsterdam/Indexen/Politie dag- en nachtrapporten dd. 5 juli 1943 aangifte door Lies Maters van vermissing PB (red. deze kreeg Lilly van Embden).
19 José Kreveld, telefonisch interview in november 2020.
20 (red.) Gerzon Kreveld, de echtgenoot van Lilly krijgt een PB op naam van Joseph Meinardus Verheul, hun zoontje Jo krijgt papieren op naam van Johan Verheul en de echtgenoot van Jopie, Isidoor Polak, krijgt een PB op naam van Theodorus Rijpsma.
21 Email Lieseth de Raaff dd. 5 mei 2021
22 Persoonskaarten Indexen Amsterdam/Catharina Bartholomea Horijaans (Amsterdam 23 juli 1867 – Blaricum, 21 februari 1941) 76jr, weduwe van Karel Joan Lodewijk Alberdingk Thijm. Samen hebben ze een dochter Joanna Catharina Alphonsina Alberdingk Thijm ( – , Blaricum 31 maart 1953, 59 jr).
23 Interview schoondochter Betty Bausch
24 Arolson archief
25 P. Lenselink uit Eemnes (*ca. 1882)
26 Marretje Alijda Stork (Amsterdam, 6 juli 1890) vestigt zich op 6 augustus 1924 in de gemeente vanuit Amsterdam.
27 Streekarchief Gooi-en Vechtstreek te Hilversum, Politie dag- en nachtrapporten gem.politie Laren, map 6.
28 Het Vrije Volk, dd. 28 juli 1945: ‘aanslag in de Beatrijsstraat’: Op 4 mei 1942 werd Jacob Breugem in de deuropening van zijn huis Beatrijsstraat 64a neergeschoten. Begin december 1944 wordt Breugem in Amersfoort na een woordenwisseling met een Duitser doodgeschoten. Philippus Pikaar was voor de WO II gemeenteveldwachter in ‘s-Gravenzande. Tijdens WO II was hij lid van het Fahndungskommando van de SD in Rotterdam Hij werd op 26 augustus 1944 door het verzet geliquideerd te Overschie. Als represaillemaatregel voor deze aanslag (en nog twee andere die dag), vermoordden de Duitsers 23 gevangenen in kamp Vught.
29 Frank van Riet, Dirk Winkelman, blz. 617 en 766 (zie: GAR Politiearchief, inv.nr. 3375D (klapper en inventarisboek correspondentie)
30 Frank van Riet, Zaltbommel 2008, Handhaven onder de nieuwe orde, p. 372/419
31 Frank van Riet, p. 404-5 (Zie NA, ZP J.J.Boelstra, inv.nr. 3461, dossier K1)
laatst bijgewerkt:
11 januari 2021