Ik heb haar een keer mogen ontmoeten, en eigenlijk wel vaker zag ik haar bij grote bijeenkomsten, maar die ene keer dat ik kort contact met haar had is in mijn geheugen gegrift. Het was tijdens een uitstapje van de Joodse Oorlogskinderen naar Artis. Ik was er bij en sta op een foto met Bloeme Evers – Emden (Amsterdam, 5 juli 1926 – Herzliya, 18 juli 2016). Toch is er nog geen stuk over haar geschreven op deze site en een site over Joods Amsterdam zonder Bloeme, dat kan niet.
De oorlog bepaalde veel in het leven van Bloeme. Ze maakte de verschrikkingen mee zoals zovelen, maar na de oorlog gebruikte ze die periode ook als een drijfveer om onvermoeibaar haar kennis en visie uit te dragen. Bloeme was een ontwikkelingspsycholoog, universiteitsdocent en feministe, die veel onderzoek deed naar onderduikkinderen tijdens de Tweede Wereldoorlog en hierover in de jaren negentig vier boeken schreef. Esther Voet schreef in het Nieuw Israëlietisch Weekblad van 1 juli 2016, vlak voor haar negentigste verjaardag op 5 juli 2016, dat zij al jaren een verbindende rol had in Joods Nederland, tussen alle groepen, ook de liberalen en de orthodoxen, als ‘orthodox feministe’. Ze was geliefd in Joods Nederland.
Bloeme had een enorme kennis over het Jodendom. Ze had een scherp observatievermogen en stond immer boven de partijen. Ze was een voorvechter voor vrouwenrechten, docent over het Jodendom en vooral moeder, grootmoeder en overgrootmoeder.
Bloeme werd in Amsterdam geboren als dochter van diamantslijper en vertegenwoordiger Emanuel Emden (Amsterdam, – Sobibor, ) en naaister Roza de Vries (Amsterdam, – Sobibor, ) en woonde voor de oorlog op de Lutmastraat 194-2. In het gezin Emden was het socialisme belangrijker dan het Jodendom. Ze had twee zussen, Via Vogelina (Amsterdam, 23 april 1930 – Amsterdam, 1 maart 1931) en Via Roosje (Amsterdam, – Sobibor, ).
In 1941 moest Bloeme van haar school af en naar het Joods Lyceum, waar ze bevriend raakte met Margot en Anne Frank. Bloeme zat in hetzelfde jaar als Margot, maar wel in een andere klas. In 1942 kreeg Bloeme een oproep om zich te melden voor de Arbeitseinsatz. Volgens overlevering ging haar vader naar de Zentralstelle für Jüdische Auswanderung en het lukte hem daar om ‘gesperrt’ op de oproep geplaatst te krijgen. In september 1942 kon Bloeme terug naar het lyceum, waar ze in de examenklas zat. Deze klas werd in de loop van dat schooljaar steeds kleiner, aan het einde van het jaar waren er nog maar drie leerlingen over. Bloeme deed als enige van haar klas het mondelinge deel van het examen. Voor haar was dat ze de enige was een traumatische ervaring.
Op het moment dat het mondeling deel van het examen moest plaatsvinden had Bloeme van een vriend gehoord dat de nazi’s haar zouden komen ophalen. De Sperre was vervallen. Ze vroeg de directeur om die dag alle twaalf vakken te mogen doen. Dat mocht en dezelfde dag kreeg Bloeme haar diploma. ’s Avonds werd ze opgehaald en naar de Hollandsche Schouwburg gebracht. Het lukte haar daar om de registratie ongezien te passeren en enkele dagen later kon ze als begeleidster van een groep jonge kinderen de schouwburg verlaten en naar de crèche aan de overkant van de Plantage Middenlaan te komen. Vanuit de crèche ontsnapte ze.
Ze verbleef eerst zes weken bij communistische vrienden van haar ouders. Maar ook communisten werden vervolgd en in het erop volgende jaar zat ze op vijftien locaties ondergedoken. Begin augustus 1944 werd ze verraden en opgepakt. Op 29 augustus 1944 werd Bloeme in Westerbork geregistreerd en kwam in Barak 66 terecht, een van de strafbarakken. Op 3 september 1944 werd Bloeme gedeporteerd naar Auschwitz en zat in hetzelfde transport als Anne en Margot Frank, twee van haar vriendinnen.
Bloeme maakte ook een deel van de laatste periode van Anne en Margot mee. In oktober 1944 werd ze geselecteerd voor het werkkamp Lubawka. Anne, Margot en hun moeder Edith wilden ook mee naar dat werkkamp, maar toen bleek dat Anne schurft had mocht dit niet en de zussen en moeder bleven toen in Auschwitz, Margot en Anne kwamen later in Bergen-Belsen terecht. Bloeme ging wel en werd er op 8 mei 1945 in Lubawka bevrijd. Te voet keerde ze met een aantal vriendinnen terug naar Nederland waar ze zes weken over deed. Terug in Nederland bleek dat zij de enige was van beide kanten van de familie van haar vader en haar moeder die de oorlog had overleefd.
Na de oorlog trouwde Bloeme met Hans Evers (Haarlem, 6 december 1924 – Amsterdam, 12 december 1991), voorzitter van de Nederlandse Zionistenbond, en kreeg met hem zes kinderen. Ze ging een orthodox huishouden voeren. In 1964 ging ze psychologie studeren, in 1973 werd ze docent aan de Universiteit van Amsterdam, waar ze over het Jodendom doceerde.
Bloeme had oog voor de onderduikkinderen. Na de Tweede Wereldoorlog werd er decennia lang niet over hun lot gesproken. Onder het mom van ‘je hebt het toch overleefd’ was er geen aandacht voor de trauma’s van deze groep. De meeste onderduikkinderen zagen hun biologische ouders nooit meer, enkele onderduikkinderen werden herenigd met hun biologische ouders, die vaak zelf getraumatiseerd uit de oorlog kwamen. De verwijdering bleek dan vaak te groot tussen ouder en kind om weer een band op te bouwen.
In de jaren tachtig begon ze met het geven van groepstherapie een deze mensen en ze richtte zich daarbij op ‘ons verdriet, onze woede, onze agressie en onze rouw’. Op 23, 24 en 25 augustus 1992 werd in de RAI in Amsterdam de conferentie “Het ondergedoken kind” gehouden. Ook dat werd voor Bloeme een doorbraak. Ze interviewde drieënzeventig voormalige onderduikkinderen en liet vragenlijsten invullen door 321 andere deelnemers aan het congres. Dat werd de basis voor zij haar onderzoek naar de emotionele en psychologische trauma’s van onderduikkinderen. In de jaren negentig verschenen vier boeken van haar hand over dit thema.
Als feministe liet Bloeme van zich horen. Ze was rond 1980 actief in de vrouwengroep Debora en vond in opperrabbijn Berlinger een medestander. Ook hij had de mening dat er geen halachische bezwaren waren in het opnemen van vrouwen in de raden van de Joodse gemeente. Ze vond een heer J. Schijveschuurder op haar pad die naar voren bracht dat oud-opperrabbijn A. Schuster had gesteld dat die bezwaren er wel waren en ‘als een opperrabbijn nee had gezegd je daar verder niet tegenin kan gaan’. Schijveschuurder stelde dat het de taak van vrouwen was om huis en kinderen te besturen, was het centrum van het Joodse gezin en diende zich niet bezig te houden met het openbare leven, ongeacht de tijd waarin we leven.
Bloeme werd in 1991 onderscheiden tot Officier in de Orde van Oranje.
Bloeme bleef zeer lang schrijven voor Het Nieuw Israëlietisch Weekblad, waar ze waarschuwde voor het opkomende antisemitisme.
Enkele maanden voor haar dood verhuisde Bloeme naar Israël waar ze overleed in het bejaardenhuis Beth Juliana in Herzliya.
bron:
Emanuel Emden, Stadsarchief Amsterdam, Archiefkaarten, archiefnummer 30238, inventarisnummer 221.
Bloeme Emden, kaart Joodsche Raad, Arolsen Archives, 130283359 (Blume EMDEN).
Hans Evers, Stadsarchief Amsterdam, Archiefkaarten, archiefnummer 30238, inventarisnummer 1416.
Bloeme Evers Emden, Wikipedia, https://nl.wikipedia.org/wiki/Bloeme_Evers-Emden (geraadpleegd 22 oktober 2023).
Margreet Fochteloo, Bloeme Evers – Emden, 26 juli 1926 Ω 18 juli 2016 in De Groene Amsterdammer, 27 juli 2016, https://www.groene.nl/artikel/bloeme-evers-emden-26-juli-1926-18-juli-2016 (geraadpleegd 22 oktober 2023).
Protest tegen vrouwengroep Debora. “Nieuw Israelietisch weekblad”. Amsterdam, 15-02-1980, p. 3. Geraadpleegd op Delpher op 23-10-2023, https://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010859823:mpeg21:p003.
gepubliceerd:
21 oktober 2023
laatst bijgewerkt:
5 april 2025