Het idee van de Stolpersteine, van de Duitse kunstenaar Gunter Demnig, waarbij in vele Duitse steden (en inmiddels ook in Nederlandse) koperkleurige trottoirtegels voor de huizen van vermoorde Joodse bewoners worden geplaatst, was de aanleiding voor de huidige bewoners van Nieuwe Keizersgracht 24 (foto rechts) om uit te zoeken wie er ooit in hun huis gewoond had.
Via www.joodsmonument.nl kwamen ze achter de bewoners, het gezin Kok.
Het idee van een Stolperstein sprak de huidige bewoner minder aan, vooral omdat iedereen er met zijn schoenen overheen loopt. Eva Kohnstamm ontwierp de messing platen (foto onder). Een plaat ter nagedachtenis aan het gezin Kok, de andere ter ere van de mensen die Betty Kok lieten onderduiken en haar overhaalden om te onderduiken. Zo is er in Amsterdam weer een plek waar de namen van het gezin Kok weer te lezen zijn. Betty Kok kwam met heel haar familie over uit Israël, om de plaquettes op 13 december 2009 te onthullen.
Het gezin Kok
Vader was Marcus (Max) Kok, geboren in Amsterdam op 7 februari 1886 in een Joods-Amsterdams gezin. Grootvader was smid en woonde met zijn vrouw Betje in de Lazarussteeg. De grootouders van moederskant, opa en oma Vleeshhouwer, waren ook Joodse Amsterdammers. Deze grootvader was diamantbewerker en slager. Grootmoeder verhuisde na het overlijden van grootvader van Amsterdam-Noord naar een pension in de Watergraafsmeer, waar vandaan ze, 91 jaar oud, toch nog op transport moest om in Auschwitz vermoord te worden.
Marcus was getrouwd met Julie Vleeshhouwer. Julie werd in Parijs geboren op 7 juli 1887. Vader en moeder werden in Auschwitz vermoord op 12 december 1942. Julie en Marcus hadden drie kinderen, Samuel, Jacques en Betty.
Jacques werd in Amsterdam geboren op 12 januari 1921. Hij was banketbakker en leerde dat vak op de vakschool aan de Valckenierstraat (A. B. Davidsschool). Hij ging later als kelner werken in het Carlton Hotel aan de Vijzelstraat. Jacques werd gepakt bij de tweede razzia in Amsterdam en werd vermoord in Mauthausen op 26 augustus 1941. Zijn broer Samuel werd in Amsterdam geboren op 26 december 1918 en hij werd vermoord in Mauthausen op 22 januari 1943.
Betty overleefde de oorlog. David Gomes de Mesquita, een goudsmid met een winkel in de Utrechtsestraat, hielp Betty aan een onderduikadres. Zelf overleefde David de oorlog niet en werd in Auschwitz vermoord op 31 januari 1944; zijn vrouw, Jansje Prins en hun drie kinderen overleefden de oorlog wel. Betty was nog zeer jong toen ze in onderduik ging, zeventien, en werkte al toen ze nog maar veertien was bij Metz & Co in de Leidsestraat hoek Keizersgracht.
Het grootste deel van haar onderduik was Betty bij “oom” Piet en “tante” Griet Heymans in Bussum. Dankzij een vals persoonsbewijs kon ze naar buiten en werken. Zo maakte ze huizen schoon en ging ook met oom Piet gedurende de hongerwinter op de fiets naar Overijssel. Na de zesde rit vond Betty aan het einde van de oorlog op een boerderij werk als hulp in de huishouding. Betty maakte in 1949 Aliya en woonde tot 1952 in kibboets Lavee. Toen keerde ze terug naar Nederland maar maakte in 1965 opnieuw Aliya en woont nu in Jeruzalem. Betty heeft vier kinderen.
bron:
Parool,
joodsmonument.nl,
elah centrum
met dank aan Betty Kok
laatst bijgewerkt:
2 augustus 2020