Inleiding.
L.S. Het is mijne gewoonte bij ’n voordracht, couplet of imitatie ’n kleine conference, ter nadere verklaring te houden. Zoo wil ik ook bij deze schets n paar inleidende woorden schrijven. Daar ik mijne schetsen als „Joodsch Schetsboek” tituleer, valt hier dus uit op te maken dat ik uitsluitend „Schetsen uit het Joodsche leven” zal schrijven. Gelijk ’n schilder ’n schets naar ’t leven maakt, zoo zal ook ik mij beijveren u, geachte lezers en lezeressen, alles naar werkelijkheid uit te beelden. Met het oog op het a.s. Poerimfeest volge hier ’n Poerimschets, waarvan de gegevens ontleend zijn aan ’n komisch geval, dat ik in ’n familie heb meegemaakt. Abraham Lehmans, een orthodoxe Amsterdamsche Jehoedie, woonde in een klein huis op de Nieuwe Keizersgracht, met zijne twee ongetrouwde dochters, Clara en Jane. Vroeger toen zijn vrouw nog leefde en zijn andere kinderen nog niet getrouwd waren, woonde hij in een grooter huis op de Gelderschekade bij de Nieuwmarkt.
Ondanks zijn hoogen leeftijd, hij was al 82 jaar, deed hij zijn plichten getrouw. Hij ging iederen Sjabbos naar de „Schule”, legde tfillin, maakte kiddisch en hafdolo; kortom, zooals hij ook altijd in zaken geweest was, hij was nauwgezet en daarbij zeer sympathiek. Vandaar, dat de kennissen en vrienden hem allen „Oom Bram” noemden.
Clara en Jane, die verschillende huwelijksaanzoeken van de hand gewezen hadden, omdat zij het volgens hun idee goed bij „Vader” hadden, bestierden met behulp van een dienstbode en een werkvrouw zijn huishouding. Clara kookte en regelde de finantieën, Jane bemoeide zich met de werkzaamheden. Daarbij verzorgden zij hun vader met een voorbeeldige liefde.
Naast enkele door-de weeksche avonden, misten de overige zoons en dochters (die allen getrouwd waren en al kinderen hadden) geen Vrijdagavond of Jomtofavonden. Zulke avonden werden altijd in uitsluitend intiemen kring gevierd. Clara en Jane, de voor een ieder altijd oog en Oor hebbende zusters en tantes, stelde alles in ’t werk om die avonden zoo gezellig mogelijk te organiseeren met de noodige versnaperingen, soupetjes, etc. Er heerschte op avonden als Simgas- Touroh en Poerim, altijd een bijzondere vroolijke stemming in het huisgezin van Abraham Lehmans. Speciaal Poerimavond, dan werd er gedanst, gemusiceerd, voorgedragen, gezongen, kortom het werd soms 4 of 5 uur eer men het wist.
Op een zekeren Poerimavond, allen waren aanwezig en zaten vereenigd aan een lange tafel, aan ’t hoofd „Oom Bram”, met de naches op zijn gezicht zijne kinderen en kleinkinderen bij hem te hebben, nam Clara (de oudste dochter) het woord en zeide:
„Vader, ik wou u iets vragen!”
“Es is toch kein Pesach, dat je Maanischtanoe wil zeggen” antwoordde Abraham Lehmans.
“Nee vader, dat is het zeker niet, maar ik spreek mede namens Jane, wij hebben voor u, alsook voor allen hier een verrassing”.
„Ga je gang dan maar en vraag . „Nu dan, u weet wel, dat wij ons al dikwijls konden verloven, en dat wij er nooit toe konden besluiten; voor een paar weken geleden echter hebben Jane en ik met twee zeer nette heeren kennis gemaakt, en alhoewel wij u altijd alles te voren mededeelen, zoo hebben wij in de hoop u er niet boos om zult zijn, zonder uw voorkennis, die twee heeren voor hedenavond uitgenoodigd, om met u en alle broers en zusters kennis te maken”.
“’n Mooie bedoeling” zei Abraham Lehmans, mir niks, dir niks, twee vreemde eenden in de bijt en mijne dochters misschien allebei de kalle”.
„Jou! Jou! Bram”, zei tante Leie. een schoonzuster van Abraham Lehmans, een krasse vrouw van ongeveer 75 jaar, „alles besteit auf de welt, wie had dat gedacht, Clare en Jane de kalle, noh!!”
„Nu, ja vader”, zei Jane, „kijkt u nu maar niet zoo beteuterd want….. zeg Clara daar wordt gescheld, daar zijn ze zeker, laten we ze maar even open doen”. Clare en Jane gingen naar beneden en eenige minuten later kwamen ze weer terug, gevolgd door twee heeren, de een in rokcostuum (volgens kleur en snit zeker de eerste 12 jaren gepasseerd), zijn andere in een gekleede Jas met een vioolkist onder zijn arm.
“Mag ik u, Vader, en alle aanwezigen” zeide Clara,”even voorstellen, mijnheer Jacob Dusseldorp en en vriend Sander Wolf”.
„Heel aangenaam”, zei Jacob Dusseldorp, met een nazaal, kleinzielig geluid, “Het verheugd me met met u allen kennis te maken”. Meteen ging hij naast oom Bram zitten.
Sander Wolf zei niets en boog alleen met zijn hoofd. Nadat beiden een kop thee hadden gedronken met de noodige „nasch” erbij, zei Jacob Dusseldorp:
„Ik zal u eens een liedje van Speenhoff laten hooren, mijn vriend Sander zal me wel even aan de piano begeleiden”. Abraham Lehmans begreep daar niets van, ongevraagd iets gaan zingen, voor het eerst ergens op visite, enfin hij zou maar afwachten, want beiden hadden nog geen woord over een eventueele schjiddisj gesproken.
Dusseldorp begon met de Vegetariërs van Speenhoff. Midden in het couplet stopte hij en riep tot Sander Wolf: „Hou jij maar op, jij speelt valsch, doe het maar op je viool”. Dit klonk werkelijk beter. Toen het couplet uit was, applaudiseerde allen; een kleinzoon van Abraham Lehmans, (zijn naamgenoot, de zoon van zijn zoon Hijman) zat te schudden van ’t lachen; ook zijn buurman, vriend en aanstaande neef, Meyer Cohen, die in Jacob Dusseldorp een oude bekende herkenden.
„Nu zal ik u eens eens liedje van mijn eigen laten hooren”, zei Jacob Dusseldorp weer, „getiteld Mooie Jacob”. Allen zaten te gieren van het lachen bij dit couplet, alleen Oom Bram niet, die schoof heen en weer in zijn stoel en mompelde ter zijde tot zijn oudsten zoon Levie: ’n schjeine Goosen, bij mijn leven, ’n prach, wat ’n verschwarzer nar, of ik ben mesjogge, of Clara is het, doch, wat ’n schjiddisj”.
Toen dit couplet geëindigd was, zei tante Leie: „Zeg eens Mijnheer Dusseldorp, nou zal ik u eens een coupletje uit mijn tijd laten hooren. Ja lachen jullie maar om tante Leie, ik heb wel geen mooie stem meer, maar enfin, het zal toch nog wel gaan” en daar begon zij:
Poerim geit eweg, und Peisag komt daher
Und dann kriegen mer nog viel mehr.
Ich hab es nicht gedacht
Das lch nog diese nacht
Durch einen jungen man wurd gewacht.
Meine Mutter hat es nich gesagt
Du must lemen flenzen
Joeks Brandewijn!
Allemaal meezingen: Joeks Brandewijn!!
Und ein flesschen mit Brandewijn
Muss ich bei mir haben
Joeks Brandewijn.
„Bravo tante Leie, het was waarachtig aardig, heel goed hoort u”, riep Grietje Witstijn, een getrouwde dochter van Abraham Lehmans. Hierna werden plombières rondgediend. „U lust zeker ook wel een plombière hè mijnheer Dusseldorp. U zal wel een droge keel hebben van het zingen”, vroeg Jane.
„Heel graag”, zei Dusseldorp, ja dat is mij niet vreemd, och, ik word overal altijd goed ontvangen. Vroeger bevoorbeeld, bij docter Costa Gomes kreeg ik altijd een glaasje chartreuse bij het ijs, ziet u”.
„Deischje, Vader”, zei Levie, „niet zoo hard”.
„Nu zal ik u eens een van mijn nieuwste voordrachten laten hooren, namelijk „hij loopt en hij heeft lol gehad”, begon Dusseldorp weer. „ik moet mij daar even voor verkleeden, maar mijn vriend Wolf, zal u in dien tusschentijd wel bezighouden met een vioolsolo”.
En waarlijk, Wolf speelde zeer verdienstelijk, twee nummers, de Menuet van Bocherini en daarna Grosmutterchen. Toen klonk een klein fluitje en kwam Jacob Dusseldorp terug, geheel gesschminkt en verkleed.
Och! Och! wat zag die man er uit. Daar het midden in de huiskamer was en er natuurlijk geen tooneel of voetlicht was, kon men al het schmink met dikke stukken zien op Dusseldorp’s neus en wangen. Allen zaten te brullen van het lachen. Meyer Cohen zat rug aan rug met Nathan Witstijn op den grond tranen te lachen, allen proesten en gierden, doch Dusseldorp stoorde zich aan niets en ging steeds verder met „En ’n lol gehad, drie ribben gebroken en mijn horloge kwijt en hij loopt, hij loopt!! Oh menschen wat ’n lol, en mijn tong verbrand en mijn neus aan ’t bloeden en al mijn centen kwijt, maar hij loopt, hij loopt!”Meteen neemt Dusseldorp boven op ’n stoel ’n sprong; daar roept Abraham Lehmans: „Los schjtein, boven op m’n goeie stoel, nogh! hou jij nu ook maar op!”
„Zooals u wil, Dames en Heeren!” antwoordde Dusseldorp, „maar hij loopt en ik loop nou ook” en meteen holde hij weg. „Ik zal mijn vriend even helpen beneden”, zei Sander Wolf, „ik groet u dan allen meteen maar”.
„Noe!” zei tante Leie toen Wolf ook naar beneden was, „was ist das voor ’n goosen, dat is toch geen meenens Clara?”
„Meenens of geen meenens, maar van mij nooit toestemming”, zei oom Bram, “’n schjeine schjiddisj voor mijn dochters, de eene ’n verschwarzer nar, komiek van de Menachem Aweilem gewre en de andere een muzikant, doch van mij krijgen jullie nooit….. ”
“Blijf u kalm vader lief”, zei Clara, „u hebt groot gelijk….. ”
„Nou waarom hebben jullie die narreem dan naar binnen gelaten?”
„Och vader, weest u nu even stil, dan zal ik u en allen hier alles even uitleggen, het was alles maar een grap, lekowed Poerim en daarbij was ook een misverstand. U moet weten, voor een paar weken geleden vertelde Nathan ons, dat hij op een feestje was geweest en daar zich uitstekend had geamuseerd met Louis Contran; ik vroeg hem toen die Louis Contran eens bij ons te sturen om voor Poerimavond te engageeren, maar hij mocht niks aan Grietje zeggen.
Op een morgen wordt gebeld en komt er een mijnheer die zegt: „Ik ben de komiek”. Daar ik die mijnheer Contran niet kende, dacht ik, o, dat zal zeker hij wel wezen en vraag ik nog voor zekerheid, u bent zeker gerecommandeerd door mijnheer Witstijn. Hij zei natuurlijk niet nee, en toen hebben wij dien man aangenomen, niet beter wetende dat is Contran; niet recht is hij weg, daar wordt weer gebeld en daar was de echte Contran, die wij toen natuurlijk niet hebben kunnen engageeren, omdat wij ons woord tegenover dien anderen man niet wilde breken”
„Wij hebben het direct begrepen”, zei Abraham Lehmans Junior, „niet waar Meyer, ik stootte je dadelijk aan toen Dusseldorp binnen kwam en begreep ik wel, dat dat geen echte Goossen voor tante Clara was, maar wat je noemt “n goosen Poeriem”
AMSTERDAM, Maart 1922.
bron:
Warrie, Alfred, Goosen Poerim in Nieuw Israëlietisch Weekblad, 10 maart 1922,
laatst bijgewerkt:
13 september 2019