Aby de Lange

Raya Lichansky interviewde in 2001 Aby de Lange voor Hakehillot. Aby de Lange had bekende schoenenzaken, onder meer op de Koningsplein 7. Voor de oorlog was er ook al een schoenenzaak, op de Utrechtsestraat 127. Met de vriendelijke toestemming van Raya Lichansky mag het interview hier geplaatst worden.

Voor veel oudere Amsterdammers is de naam van Aby de Lange vooral verbonden aan de exclusieve schoenenwinkel die tot 1980 op Koningsplein 7 gevestigd was.
Onze zaak was al voor de oorlog een begrip, en echt niet alleen in Amsterdam, hoor! ” zegt De Lange trots. ” Mensen kwamen vanuit heel Europa en zelfs uit Amerika naar ons toe. Tot in Rome, het mecca voor schoenliefhebbers, was de naam De Lange bekend. Fantastisch toch? “De Lange, klein, tenger, gebruind gelaat, herinnert zich de succesvolle jaren, waarin hij aan het hoofd stond van ruim vijftig personeelsleden, werkzaam in vijf De Lange schoenenwinkels. Vestigingen waren er in Amsterdam, Alkmaar, Maastricht, Den Haag en op Schiphol, in samenwerking met Metz. In de jaren zestig kon hij zelfs de prinsessen van Oranje tot zijn klandizie rekenen. “Ik heb twee koninginnen op de voet gevolgd “, zegt hij met een glimlach.

In 1980 sloeg het noodlot toe: zijn huwelijk liep op de klippen, voor de tweede achtereenvolgende jaar werd Nederland getroffen door een verregende zomer, waardoor de sandaaltjes en zomerschoentjes zo de uitverkoop in konden, en het Amerikaanse beleggingsproject waarmee De Lange zijn oudedagsvoorziening dacht te verzekeren liep spaak. Een faillissement was onontkoombaar.”

Ik had he-le-maal niets meer. Ik was gewend aan een leven van luxe, met mooie, succesvolle mensen om me heen. Maar glamour is niet houdbaar. Het ergste was misschien nog wel dat mensen die me in mijn goede tijd altijd groetten, nu niets meer met me te maken wilden hebben. ” Bijna afstandelijk vertelt de Lange: “Ik woonde als kraakwacht in leegstaande panden, en vrat de wurmen onder de straatstenen vandaan, bij wijze van spreken. Om wat geld te verdienen ben ik een vriendje gaan helpen met het colporteren van stripboekportefeuilles. Ik ken iedere bel in Noord- en Zuid-Holland en in Utrecht, en soms kwam ik bij mensen die me herkenden.”

Voelde hij zich niet vreselijk vernederd? “ Onder zulke omstandigheden kun je je gevoelens van trots niet permitteren. Maar ik zal niet ontkennen dat ik het op zeker moment helemaal niet meer zag zitten. Ik zat in de steun, rookte twee pakjes per dag, nam ‘s avonds een slok te veel om te kunnen slapen, en had het eigenlijk wel gezien.
Wat weerhield hem dan? Met stemverheffing antwoordt hij: “ De gedachte dat mijn dochter Mirjam door het leven zou moeten met een vader die zich van kant gemaakt had! Zij heeft me, zonder dat ze het wist, het leven gered, me uit die negatieve spiraal getrokken. Ze is de zon in mijn leven .”
De Lange kreeg dankzij zijn huisarts een WUV-uitkering. “ Na die harde leerschool mocht ik weer leven! Het was net het paradijs !”

De Lange spreekt met liefde over zijn zoons Job (50), Elja (48) en Abel (46) uit een eerder huwelijk, zijn kleinzoon en Mirjam, de jongste die in Phoenix, Arizona, woont. “ De jongens hebben ervoor gezorgd dat ik ophield met alles voor mezelf houden wat me dwars zat. Daardoor hebben we een heel diepe band gekregen, en we kunnen ook geweldig met elkaar keten, op dinsdagavond lekker samen eten en dan een paar potjes sjoelbakken. Ik ben er blij mee, en dankbaar .”

Aby de Lange (74) woont sinds twee jaar in een klein appartement in het ‘Menno ten Cate huis’, een seniorengemeenschap in Amsterdam-Buitenveldert. Zijn leven lijkt, na vele toppen en dalen in zijn zakelijke en in zijn privéleven, eindelijk in rustiger vaarwater te zijn gekomen. De Lange doet rondleidingen door Amsterdam in het kader van ‘Mee in Mokum. “Ik ben dankbaar voor wat ik nu heb. Ik ben me er nog elke dag van bewust dat ik het waard moet zijn dat ik er ben. Bij die wandelingen door de oude stad word ik telkens weer met mijn neus op de feiten gedrukt, het had ook zo anders kunnen lopen.

En vervolgt, vertellend alsof zich een film voor zijn ogen afspeelt, hoe zijn moeder Jopie Blok op 6 juni 1942 om acht uur ‘s morgens de woonkamer van het huis aan de Utrechtsestraat 127 binnenkwam, zei dat hij zich netjes moest aankleden, de straat over moest steken zonder om te kijken en naar een huis aan de Reguliersgracht moest gaan, waar hij zou worden opgehaald om onder te duiken. “Er is een tip gekomen van een politieagent van bureau Stadhouderskade dat we om tien over elf uit huis worden gehaald. We moeten hier weg, anders is het afgelopen, zei ze. Ik ben in mijn eentje aan dat avontuur begonnen, met de moed der wanhoop.

De Lange beschrijft de eerste twee jaren in onderduik midden in de bossen bij Maarn, als een grote, avontuurlijke vakantie. “Ik herinner me vooral goede dingen. Ik leerde koken op een houtkachel en koeien melken. Die mensen namen me op als hun eigen zoon, en dat kon gemakkelijk want ik zag er toen lang niet zo joods uit als nu. Ze geloofden in goodwill, net als de familie bij wie ik later in Stadskanaal heb ondergedoken gezeten. ‘Wie aan een jood komt, komt aan Gods eigen volk’. Dat heeft mijn leven gered. ” Na de bevrijding nam De Lange dienst bij de Binnenlandse Strijdkrachten, ging gevangen NSB’ers bewaken en meldde zich aan voor dienst in voormalig Nederlands-Indië. “ Na die drie jaar oorlog waar ik niets tegen had kunnen doen zat ik vol vechtlust .” Maar het liep anders: Henry en Jopie de Lange keerden terug uit Auschwitz en Birkenau. Ook jongere broer Jack had de oorlog overleefd. Het gezin werd herenigd en ging wonen in de Cliostraat. De winkel aan het Koningsplein werd, na een hoop juridische touwtrekkerij, heropend. Zo werd de draad van een normaal leven weer opgepakt.

Het eerste wat mijn vader deed was die verband-acte voor die dienst ontbinden. Ik was zestien en moest naar school, vond hij. ” De Lange haalde zijn diploma HBS aan de GICOL en ging studeren aan de Vrije Universiteit, tot zijn vader hem na vier jaar terug riep omdat hij het werk niet meer aan kon. “En ik, jiddische jongen opgegroeid met het besef dat ‘de zaak’ op de allereerste plaats kwam, heb razendsnel mijn diploma schoenenboer gehaald, heb de winkel overgenomen en van één zaak er vijf gemaakt .” De studie die Aby de Lange afbrak was theologie. Een opmerkelijke keuze voor een joodse jongen. De Lange:
Ik zat vol vragen. Ik was tijdens mijn onderduik met zoveel verschillende denkrichtingen in aanraking gekomen, en ik had aan den lijve ervaren tot welke goedheid en zelfopoffering orthodox-protestantse mensen in staat waren. Ik was geïmponeerd door de kracht die die mensen uitstraalden, en ik wilde weten waar dat allemaal vandaan kwam. Hun geesteswereld was meer deel van mij dan die van mijn ouders, die me nauwelijks enige ‘joodse belasting’ hadden meegegeven. Ze gingen erg assimilatorisch om met hun jodendom. We aten thuis matses met Pesach en nooit varkensvlees, maar wel paling. Ik ben bar mitswe geworden in de sjoel in de Lekstraat onder druk van mijn grootvaders Abraham Jacob en Jacob Abraham, maar we hadden ook een kerstboom, en mijn moeder ging voor de gezellige sfeer naar de zondagsschool in de Jordaan. Later heb ik me gerealiseerd dat achter al dat nadrukkelijke niet-joods zijn van mijn ouders een grote angst heeft gezeten om als jood herkend te worden. Ik was jood door mijn afkomst, maar een bewuste, positief beleefde joodse identiteit had ik niet.

Peinzend vervolgt de Lange: “Een jood is voor mij iemand die sjabbat houdt en de spijswetten in acht neemt. Dat doe ik allebei niet, dus mag ik me geen jood noemen. Maar ik seider wèl: ik ga ieder jaar weer heel bewust Egypte uit. Het is mijn persoonlijke symbool van bevrijding en opnieuw beginnen. Het is heel ambivalent. Ik hoor erbij, maar toch ook weer niet, omdat ik niet volgens vastgelegde patronen leven wil. Het gemak van de geborgenheid binnen een groep waar je automatisch een binding mee hebt, zonder dat je iets hoeft te bewijzen. Aan de andere kant: er schuilt ook een gevaar in dat hokjesdenken. Niemand heeft op basis van zijn geloof het exclusieve recht zich de beste te voelen. Wij joden hebben ons ook niet van onze fraaiste kant laten zien toen we 5000 jaar geleden Kana’an binnen trokken. De religies zouden moeten zoeken naar een manier om de tien geboden, te gebruiken als startpunt. Vanuit die gemeenschappelijke basis zouden mensen een gemeenschappelijke vorm van respect voor het leven moeten kunnen vinden. Dan kun je weer met je buurman leven.”

bron:
Lichansky, Raya, interview met Aby de Lange voor Hakehillot (Amsterdam 2001) met dank aan Raya Lichansky voor joodsamsterdam.nl (Amsterdam 2014).

Open Joodse Huizen

Abel de Lange vertelde in het kader van de de Open Joodse Huizen van 2014 zijn verhaal met herinneringen aan de schoenenzaak van zijn vader Aby. Een bewerking van zijn verhaal:

“Misschien kent u mijn vader Aby de Lange als de schoenenboer van het Koningsplein in het pand waar nu sinds jaar en dag Shoebaloo zit. Maar dat was niet de eerste zaak. Voor én in een stuk van de oorlog (tot voorjaar 1942) hadden mijn grootouders Han en Jopie de Lange-Blok een schoenenzaak in de Utrechtsestraat, op nummer 127. Met mooie schoenen uit onder meer Italië.

Vriendjes
Naast de zaak van De Lange was er nog een schoenenwinkel, van de firma Zwartjes. Tussen de concurrenten boterde het niet heel erg maar de kinderen van Zwartjes, de niet-Joodse familie Sprangers en Aby en zijn broer Jack waren bevriend (zie ook: “Het graf van de koopman” – Paul Arnoldussen 1996).
Ze konden met elkaar spelen doordat de ouders aan weerszijde van de schutting een trap hadden neergezet. Daardoor hoefden ze niet over straat maar konden ze over de schutting naar elkaar toe.
Meteen al aan het begin van de oorlog verdween de trap aan de andere kant van de schutting en konden de jongens Sprangers en De Lange niet meer met elkaar te spelen. De vriendschap was voorbij.

Onderduiken
Op 11 juni 1942 werden mijn opa en oma door een politieman getipt dat ze zouden worden opgehaald uit hun huis. Oma Jopie kwam bij mijn vader aan het bed en zei dat hij zich netjes moest aankleden, wat kleine spulletjes moest meenemen en zonder achterom te kijken naar de Reguliersgracht 93a moest lopen. Daar zou hij worden opgevangen door een bevriende familie, de familie de Haan. Diezelfde dag werd hij door hen onder de vleugels genomen naar Zandvoort en niet veel later gingen ze naar een huisje in de bossen bij Maarn (“Welna”).
Aby was toen net 14 jaar.

Plezier
Hoewel een dramatische gebeurtenis heeft mijn vader altijd met veel plezier verteld over deze periode van de onderduik. Hij heeft er veel geleerd over de natuur en ging met ons later, in onze jeugd, altijd paddestoelen zoeken en nog leuker: ze opeten.
De geschubte inktzwam, de kastanje boleet, hmmm niet te versmaden! Ook huishoudelijk werk scheen hij leuk te vinden, zoals aardappels schillen, helpen met koken, alles om de verveling te verdrijven.
Ik ben er later samen met hem een paar keer geweest. Het was een mooi houten huisje en hoewel het er veilig leek moest hij toch ook af en toe wegwezen en buiten in een greppel slapen. Dat moeten angstige momenten zijn geweest.

Verkassen
Op een goed moment werd het voor hem toch te heet onder de voeten want hij was kennelijk gespot door een ‘koddebeier’, een veldwachter, een soort bromsnor.
Niet veel later moet hij weg en werd hij door iemand van de ‘ondergrondse’ met de trein naar een adres in Stadskanaal gebracht. Geen ongevaarlijke onderneming, waarbij net als iedereen die in het verzet opereerde zijn of haar leven op het spel stond.
Hij woonde daar bij de Familie Brouwer en bracht de nachten door in een soort nis tussen het dak en het huis waar hij en de andere onderduikers achter elkaar in moesten plaatsnemen, Aby als eerste.
Tijdens zijn verblijf, bij een voor hem wildvreemde familie heeft hij verteld dat hij slechts één keer buiten was, op een nacht. Een sensatie!
Naast het huis in Stadskanaal woonde een NSB’er, een van het ónoplettende soort, want deze heeft nooit geweten dat er onderduikers waren aan de overkant.

Overleden
Via mensen uit het verzet krijgt hij te horen dat zijn ouders niet meer in leven zijn.

Plassen
Mijn zusje Miryam logeerde eens bij mijn vader (jaren 80) en vroeg hem waarom hij altijd de wc al doortrok tijdens en niet ná het plassen. Mijn vader was zich daar helemaal niet van bewust maar bedacht toen dat dat moet zijn gekomen omdat er in dat huis in Stadskanaal alleen vrouwen, -een moeder en haar dochter- woonden en dacht dat de buren wel eens zijn plas konden horen en het een andere plas was dan van de hoofdbewoners. En daarom trok hij dus voor de zekerheid maar alvast door.

Onzichtbaar
Kortom, hij moest onzichtbaar zijn en had dus een constante alertheid, 3 jaar lang.

Bang

Ik heb mijn vader later gevraagd of hij ooit bang is geweest en het antwoord was heel resoluut “NEE, nooit bang geweest”.
Hij wilde absoluut overleven, “behangen met een tandenborstel tegen de wind in …” noemde hij het.
Nog onlangs in het verzorgingshuis, merkten wij op dat hij overal lantaarns bewaarde, naast zijn bed, op tafel, overal, en een grote doos batterijen. Waarom heb je die, Pa? “Angst”, zei hij meteen.

Auschwitz-Birkenau
Ondertussen gaat zijn twee jaar jongere broer Jack in drie jaar tijd langs 16 onderduik adressen en maken mijn grootouders een nog minder fortuinlijke reis. Zij worden opgepakt en weggevoerd naar kamp Westerbork en belanden uiteindelijk in zomer 1943 in Auschwitz – Birkenau.
Ze worden gelijk naar de gaskamers verwezen maar mijn opa Henry heeft de helderheid van geest om tegen de chef selectie in zijn beste Duits te zeggen: “Waarom stuur je ons die kant op, Ik kan schoenen voor jullie maken en mijn vrouw is een gediplomeerd verpleegster.”
Het lukt hem om de man te overtuigen en beiden overleven het kamp. Ze keren, volgens de lezing van mijn vader samen met één ander koppel uit Scheveningen, als enig echtpaar terug uit Auschwitz.
 
Opduiken
Aby gaat, inmiddels 17 jaar, na de oorlog vanuit Stadskanaal met de fiets in twee dagen naar Amsterdam op zoek naar wat er over is van zijn familie en vindt onderdak bij zijn tante en oom (Eichler) in de Johan Kepplerstraat in de Watergraafsmeer.
Hij wacht op de dingen die komen gaan…
Op een goede nacht komt er iemand met een kaarsje boven zijn bed hangen, het is zijn vader, Henry de Lange. Niet veel later wordt het gezin de Lange herenigd: Henry, Jopie, Aby en Jack.


1949

Zakje goud
Henry en Jopie waren bevriend met drogisterij van Hemert, aan de overzijde van de Utrechtsestraat op nummer 118. Toen ze hals over kop moesten vluchten hebben ze een aantal zaken bij van Hemert in bewaring gegeven waaronder een zakje met goud of sieraden, een perzisch tapijt en conserven blikken boter.
Naar het schijnt heeft iemand in de oorlog naar dat zakje gevraagd, waarop van Hemert heel stoïcijns deed alsof hij van niets wist (bron: Paul Arnoldussen).
Toen mijn opa Henry na de oorlog weer bij hem binnenliep gaf hij dat zakje met goud gelijk aan mijn opa terug en bood hij ook zijn excuses aan dat hij een van de blikken met boter had moeten aanbreken. Maar helaas ging niet alles zo, een ander verhaal is dat mijn oma kostbaarheden in bewaring gaf bij vrienden op de Stadionkade en dat zij na de oorlog ‘van niks wisten’, bron: Jack de Lange.Van Hemert blijkt een echte vriend want mijn opa kon voorzichtig een herstart maken met het verkopen van schoenen in de drogisterij.
Met de hulp van een vermogende vriendin en met hulp van fabrikanten (op de pof) start hij weer op. Beide panden waren eigendom van de RVS en mijn grootouders moeten kiezen tussen de Utrechtsestraat en het Koningsplein. Ze kiezen voor het laatste adres en beginnen op Koningsplein 7 en bouwen de zaak weer op.
Na het afmaken van de “Gicol” (de Gemeentelijke inhaalcursus voor ondergedoken leerlingen) komen later ook Aby en Jack in de schoenenzaak en nemen het bedrijf uiteindelijk over. Ze openen na verloop van tijd zeven filialen.

 

Dankbaarheid
Wat altijd de boventoon voerde in mijn vaders verhalen over zijn onderduiktijd, is de enorme dankbaarheid die hij ervoer, dat vreemden hun leven in de waagschaal stelden om hem te redden. De prijs die hij betaalde is dat hij onzichtbaar moest zijn, een andere naam kreeg en moest afwachten hoe dit grote avontuur zou aflopen.
Dat heeft hem uiteraard gevormd. Maar nimmer was er wrok, hij was altijd positief.
Ik ben mijn ouders op mijn beurt weer dankbaar dat ik nooit een gevoel van haat tegen Duitsers heb ingeplant gekregen. Wel een besef dat er goede en slechte mensen zijn, mensen die hun rug recht weten te houden, juist ook in moeilijke tijden.

Ik vraag me zelf wel eens af, zou ík het doen? Iemand in huis nemen als je weet of vermoedt welke sancties je boven het hoofd hangen.”

 

bron:
Lange, de, Abel, Aby’s Oorlogsverhaal voor Open Joodse Huizen – mei 2014.

illustratie:
“Advertentie”. “De Volkskrant”. ‘s-Hertogenbosch, 1949/12/31 00:00:00, Geraadpleegd op Delpher op 15-02-2021, http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ABCDDD:010880578:mpeg21:p012

gepubliceerd:
21 april 2016

laatst bijgewerkt:
15 februari 2021