Abraham en Isaac Pereira lieten op het Waterlooplein in 1656 twee panden verbouwen, een suikerfabriek op nummer 11 en een woonhuis op nummer 13. Abraham en Isaac waren religieus en lieten een gevelsteen in dit pand plaatsen waarbij dit tot uitdrukking kwam.
Waterlooplein 11
Waterlooplein 11 werd in 1632 ingericht als vleeshal. Het was een Joodse vleeshal en het gebouw was opgetrokken uit hout. Een Joodse gemeenschap heeft een Joodse vleeshal nodig, waar koosjer geslacht vlees verkocht wordt, deze hal werd redelijk snel geopend nadat de Joden zich in Amsterdam vestigden.
In 1640 werd de hal verkocht en werd toen in het koopcontract omschreven als “Jodenhal”. Rond de verkoop van de hal ontstond een heel gedoe, want de eigenaar wilde verhinderen dat er een nieuwe Joodse vleeshal gesticht werd op deze plek, “omdat de Joden als geen burgeren zijnde, onvermogens zijn eenige neeringe te doen“. Maar ondanks dit conflict kwam er een nieuwe Joodse vleeshal, maar niet voor lang.
In 1656 werd de hal verkocht aan Abraham en Isaac Pereira en zij stichtten er de eerste grote Joodse suikerraffinaderij van de stad. In 1665 kregen ze hiervoor toestemming van het Amsterdamse stadsbestuur. Er werd bepaald dat de Pereiras wel mochten raffineren, maar zich niet met de detailhandel in suiker mochten bezig houden. Deze bepaling kwam door een storm van protest die opstak onder de christen-fabrikanten van suiker. Zij deden een beroep op de Amsterdamse Keur van 29 maart 1632, dat de Joden het uitoefenen van een poortersnering ontzegde. De poging slaagde deels, de Pereiras produceerden wel maar de detailhandel kwam niet bij hen te liggen. In 1658 ging het bedrijf produceren (onder de firmanaam Thomas Rodrigues Pereira) en al in 1664 verkochten de Pereiras het bedrijf aan een Hollander voor ƒ 45.000,-.
Het pakhuis op Waterlooplein 11 heeft er gestaan tot 1928. In het pand op nummer 13 werd een gevelsteen aangebracht door de Pereiras (foto boven). De steen bestaat nog steeds, heeft een tijd aan de Sint Luciënstraat ingemetseld gezeten en werd in februari 1953 in een muur van de de Portugese Synagoge ingemetseld. In het Hebreeuws staat er op deze steen “Ik stel mij de eeuwige steeds voor ogen“, wat duidelijk maakt hoe religieus de Pereiras waren.
Isaac Pereira
In 1642 (1644) richtte Isaac Pereira een Talmoedschool (Academie) op waarvan Menasseh ben Israël de leider werd. Menasseh was van plan om naar Brazilië te reizen, toen een nieuwe kolonie van Nederland. Maar door deze school werd hij financieel onafhankelijk en de reis was daardoor niet nodig.
Abraham Pereira
Abraham Pereira had twee zonen, Moyses en Samuel. Zij waren aannemers voor de Prins van Oranje en woonden in Amsterdam, de stad waar ze geboren waren. Abraham werd in Portugal geboren en kwam in 1646 naar Amsterdam. Toen Abraham naar Amsterdam kwam stond hij bekend om zijn belangrijke handelscontacten met het Caraïbisch gebied.
bron:
Schrijver, Emile, De handschriften van Ets Haim/Livraria Montezinos en de boekcultuur van de Amsterdamse Sefardiem
Schorsch, Jonathan, Jew and Blacks in the Early Modern World (Cambridge 2004) p 443
Tweeenzestigste jaarboek van het genootschap Amstelodamum (Amsterdam 1970) p 43
Meijer, Jaap, Het verdwenen ghetto (Amsterdam 1948) p 19, 20
Poelwijk, A H, De organisatie van de Amsterdamse suikernijverheid in de zeventiende eeuw (Amsterdam 2003) p 79
Prins, Izak, Mr, Van een Joodsche Suikerraffinaderij te Amsterdam in Nieuw Israëlietisch Weekblad, 17 april 1931.
Nieuw Israëlietisch weekblad, 20 feb 1952, Hebreeuwse gevelstenen in Esnoga geplaatst.
Nieuw Israëlietisch Weekblad, 23 maart 1928, Uit het verleden van de Amsterdamsche Joden, tekst gevelsteen
Laatst bijgewerkt:
15 september 2019